Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
[naam 2],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Somalische nationaliteit, die zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser internationale bescherming geniet in Cyprus. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 17 november 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen de niet-ontvankelijkheid naar voren heeft gebracht.
Eiser betoogde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Hij stelde dat hij problemen had ondervonden met het vinden van werk en dat hij medische hulp was geweigerd in Cyprus. De rechtbank oordeelde echter dat het niet onredelijk was om van eiser te verwachten dat hij naar Cyprus terugkeert, gezien zijn status als statushouder. De rechtbank wees erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt.
De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Bovendien was er geen objectief bewijs dat de verblijfsrechtelijke positie van eisers vrouw problematisch was. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.