ECLI:NL:RBDHA:2021:13166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
NL21.14803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Nigeriaanse eiseres met minderjarig kind op grond van gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiseres, die samen met haar minderjarige zoon een opvolgende aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 17 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De eiseres had eerder al een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, omdat zij internationale bescherming had in Italië. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in Italië geen toegang zou hebben tot medische zorg en dat de door haar overgelegde documenten niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat de situatie in Italië voor statushouders niet zodanig slecht is dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wees erop dat de eiseres de rechten die voortvloeien uit haar status in Italië zelf moet proberen te verwezenlijken en dat het belang van haar minderjarige kind niet leidde tot een andere beoordeling van de aanvraag. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres, V-nummer: [nummer]

mede namens haar minderjarige zoon
[naam 2]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

ProcesverloopBij besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft, tezamen met de zaak NL21.14804, op 5 november 2021 plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Met hulp van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland is er gebruik gemaakt van een telefonische tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 22 september 2019 heeft eiseres voor de eerste keer een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 7 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres internationale bescherming heeft in Italië en niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet zal nakomen. Op 31 december 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] Bij uitspraak van 3 februari 2021 heeft de Afdeling [2] het door eiseres ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. [3] Het besluit van 7 oktober 2019 is hiermee in rechte vast komen te staan.
3. In deze zaak gaat het om de opvolgende asielaanvraag van eiseres van 25 augustus 2021. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is gebleken van relevante nieuwe elementen of bevindingen. [4] Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres met de medische dossiers van haarzelf en haar zoon niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Italië geen toegang zal hebben tot medische zorg. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat het overgelegde ‘extract from police crime diary’ zeer wel mogelijk niet echt is bevonden en dat daar overigens niet uit blijkt dat eiseres in Italië geen bescherming zou kunnen krijgen van de Italiaanse autoriteiten. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij, haar partner en haar minderjarig kind bij terugkeer in Italië een reëel risico lopen dat zij worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest. [6] Ook beroept zij zich op het arrest Tarakhel. [7] Daarbij voert zij aan dat haar kind een medische indicatie heeft en derhalve onder behandeling staat. Verder verwijst zij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 17 juni 2021 en de daarbij meegewogen mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk en ELENA-coördinator [naam 3] [8] en naar het
Country Report: Italy (2020 update)van AIDA van 3 juni 2021. Hieruit blijkt volgens haar dat het opvangsysteem in Italië voor zowel asielzoekers als statushouders onvoldoende is. Eiseres stelt daarnaast dat zij nog steeds doelwit is van een mensenhandelnetwerk, waarbij zij verwijst naar de overgelegde aangifte bij de politie in Edo State. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder het belang van haar minderjarig kind onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken. Daarbij wijst zij er nog op dat haar partner is opgenomen in de nationale asielprocedure en dat haar gezin niet kan worden gescheiden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 volgt dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders moeilijk is, maar dat de situatie niet zodanig slecht is dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan. [9] De verwijzing naar het
Country Report: Italy (2020 update)van AIDA van 3 juni 2021 maakt het tegendeel niet aannemelijk. In de uitspraak van de Afdeling is het AIDA-rapport van 27 mei 2020 betrokken. Het rapport dat eiseres aanhaalt schetst geen wezenlijk ander beeld dan waarover de Afdeling eerder heeft geoordeeld en kan dus ook niet leiden tot een ander dan het in rechte vaststaande besluit.
6. De door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 17 juni 2021 en de daarin betrokken informatie van Vluchtelingenwerk en ELENA-coördinator [naam 3] ziet op aan Italië overgedragen asielzoekers en niet op statushouders in Italië en is daarmee geen relevante nieuwe informatie voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres.
7. In de uitspraak van 31 december 2020 heeft de rechtbank al overwogen dat eiseres in Italië aangifte kan doen tegen mensensmokkelaars. [10] Bij de huidige aanvraag heeft eiseres in dit verband geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld. Los van het feit dat de door eiseres bedoelde aangifte (‘extract from police crime diary’) zeer wel mogelijk vals is bevonden, blijkt hieruit niet van relevante feiten voor de vraag naar bescherming door de Italiaanse autoriteiten.
8. Voor zover eiseres zich met verwijzing naar het arrest Tarakhel beroept op de medische gesteldheid van haar minderjarige zoon, is evenmin gebleken van informatie die kan leiden tot een andere uitkomst. De enkele omstandigheid dat de bij het kind de diagnose sikkelcelanemie is gesteld, werpt geen nieuw licht op de vraag naar toegang van eiseres tot de gezondheidszorg in Italië. Zoals reeds in de uitspraak van de rechtbank van 31 december 2020 is overwogen, wordt van eiseres verwacht dat zij de rechten die voortvloeien uit haar status in Italië zelf probeert te verwezenlijken.
9. Verweerder stelt ten slotte terecht dat het hier een opvolgende aanvraag betreft, waarbij niet ambtshalve wordt getoetst aan reguliere aspecten, zoals een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM of een uitstel van vertrek om medische redenen. Het gestelde gezinsleven en de opname van de partner van eiseres in de nationale procedure is dan ook niet relevant voor de beoordeling van het bestreden besluit. Het belang van het kind dwingt in zoverre ook niet tot een beoordeling. Eiseres kan immers een afzonderlijke aanvraag indienen. Dit geldt ook voor de vraag of de gestelde zwangerschap van eiseres moet leiden tot uitstel van vertrek om medische redenen.
10. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.23915 (niet gepubliceerd).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.202100109/1/Vl (niet gepubliceerd).
4.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
10.Uitspraak van 31 december 2020, NL19.23915 (niet gepubliceerd), rechtsoverweging 6.4.