In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek. Eiser, geboren in 1987 en van Malinese nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Eiser had op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke was gebaseerd op medische redenen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had in een advies aangegeven dat eiser, onder bepaalde voorwaarden, in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het bezwaar ongegrond verklaarde.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. Eiser voerde aan dat de adviezen van het BMA verouderd waren en dat er een nieuw medisch advies moest komen. De rechtbank oordeelde echter dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere adviezen zou ondermijnen. De rechtbank volgde de argumenten van eiser niet en concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.