ECLI:NL:RBDHA:2021:13086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/3002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medisch advies in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek. Eiser, geboren in 1987 en van Malinese nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Eiser had op 12 februari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke was gebaseerd op medische redenen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had in een advies aangegeven dat eiser, onder bepaalde voorwaarden, in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het bezwaar ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. Eiser voerde aan dat de adviezen van het BMA verouderd waren en dat er een nieuw medisch advies moest komen. De rechtbank oordeelde echter dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere adviezen zou ondermijnen. De rechtbank volgde de argumenten van eiser niet en concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/3002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.H. Belevska en mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 op een zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.T. Cambier.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1987 en bezit de Malinese nationaliteit.
2. Op 12 april 2018 heeft eiser asiel aangevraagd. Bij besluit van 21 juni 2018 is deze aanvraag afgewezen. Dit staat in rechte vast aangezien het daartegen door eiser ingestelde beroep en hoger beroep ongegrond zijn verklaard.
3. Op 13 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van uitstel van vertrek. Bij besluit van 23 oktober 2018 is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 10 december 2018 is het daartegen door eiser gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Dit staat in rechte vast aangezien het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond is verklaard.
4. Op 29 oktober 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 14 augustus 2019 is deze aanvraag afgewezen. Dit staat in rechte vast aangezien het daartegen door eiser ingestelde beroep en hoger beroep ongegrond zijn verklaard.
5. In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser van 12 februari 2020, aangevuld op 12 maart 2020, om verlening van uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 27 maart 2020 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) van verweerder een medisch advies uitgebracht.
6. Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat uit het BMA-advies blijkt dat eiser met inachtneming van enkele voorwaarden in staat is om te reizen en dat bij het uitblijven van medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 5 augustus 2020 en op 2 september 2020 heeft het BMA aanvullende medische adviezen uitgebracht. Eiser heeft daarop gereageerd. Op 5 februari 2021 is het bezwaar van eiser behandeld op een zitting van de ambtelijke hoorcommissie van verweerder.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Eiser voert aan dat de adviezen van het BMA zijn verouderd en dat er daarom een nieuw medisch advies moet komen. De rechtbank volgt eiser hierin niet gelet op het volgende.
10. Het BMA adviseert in zijn protocol [1] in het algemeen geen beslissingen te nemen
op een medisch advies ouder dan zes maanden, met dien verstande dat wanneer de medische situatie en/of de medische behandeling van de vreemdeling niet is veranderd geen nieuw advies nodig is (pagina 17). De rechtbank stelt vast dat het laatste BMA-advies ten tijde van het bestreden besluit bijna acht maanden oud was. De rechtbank stelt echter ook vast dat eiser in zijn beroepschrift uitgaat van dezelfde klachten als die door het BMA zijn beschreven en dat niet is gesteld of gebleken dat eisers klachten of behandelingen sinds de BMA-adviezen zijn veranderd.
11. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft aangenomen dat er bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Volgens eiser zijn hier wel voldoende aanknopingspunten voor, nu hij lijdt aan aambeien, een abces in de arm, allergische rhinitis (ontstoken neusslijmvlies) en ernstige PTSS met depressie, suïcidale gedachten, slaapstoornissen, flashbacks en angsten en nu hij hiervoor medicatie gebruikt en onder psychische behandeling staat. Ook voert eiser aan dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem in bezwaar overgelegde medische informatie van Prof. dr. M.H. Braakman (psychiater en cultureel antropoloog). Daarnaast heeft eiser in beroep medische informatie van B. Klomp (GZ-psycholoog) overgelegd.
12. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:974), is een advies van het BMA een deskundigenadvies dat verweerder bij zijn besluitvorming mag betrekken. Wel moet verweerder zich ervan vergewissen dat het advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
13. Naar het oordeel van de rechtbank leidt wat eiser aanvoert niet tot twijfel aan de adviezen van het BMA. Het BMA is bij zijn beoordeling uitgegaan van dezelfde klachten die eiser noemt. In de aanvullende adviezen van 5 augustus 2020 en 2 september 2020 heeft het BMA uiteengezet dat de medische informatie van Braakman geen aanleiding geeft tot een ander advies ten aanzien van de medische situatie op korte termijn (wel zijn aanvullende reisvoorwaarden gesteld). Eiser heeft niet met nieuwe medische informatie of anderszins onderbouwd dat verweerder deze adviezen ten onrechte heeft overgenomen. De rechtbank volgt eiser hierbij niet in zijn stelling dat het opnemen van reisvoorwaarden terwijl geen medische noodsituatie op korte termijn is aangenomen getuigt van innerlijke tegenstrijdigheid. De medische informatie van Klomp leidt niet tot een ander oordeel aangezien daaruit blijkt dat eisers NET-therapie al in december 2020 is gestopt en dat eiser alleen nog laagfrequent wordt gezien voor medicamenteuze ondersteuning. Niet blijkt dat er sprake is van nieuwe klachten of nieuwe behandelingen. Ten slotte volgt de rechtbank verweerder in diens standpunt dat de vergewisplicht niet zo ver strekt dat de fysieke overdracht al ten tijde van het bestreden besluit, voor zover mogelijk, volledig geregeld moet zijn. Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder heeft toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als de Dienst Terugkeer en Vertrek de medische overdracht niet geregeld krijgt.
14. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgronden van eiser over de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in Mali. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2628). Het door eiser aangehaalde arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381) in de zaak
Paposhviliis bij deze uitspraak betrokken. Het door eiser aangehaalde arrest van het EHRM van 1 oktober 2019 (ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715) in de zaak
Savrangaat over het vragen van individuele garanties bij de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid en is daarmee in het geval van eiser niet van toepassing.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 22 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.https://ind.nl/Documents/BMA%20protocol%20april%202016.pdf (laatst geraadpleegd op 22 november 2021).