In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die al 20 jaar in Nederland woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verzoek om herziening van de intrekking van zijn verblijfsvergunning werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit werd geschorst en verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat verzoeker sinds zijn 11de in Nederland woont en dat zijn belang om in Nederland te blijven groter is dan het belang van de staatssecretaris om hem uit te zetten. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om in de beslissing op bezwaar nader in te gaan op het privéleven van verzoeker, mede in het licht van de overgelegde arbeidsovereenkomst. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, in aanwezigheid van griffier mr. T. Rijs. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.