Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [2008] ,eiser
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 november 2021, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn vader, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel 'familieleven' op grond van artikel 8 EVRM. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eiser bezwaar maakte. In een besluit op bezwaar werd vastgesteld dat de moeder van eiser verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez, en kreeg zij een verblijfsdocument. Eiser ontving op 19 december 2019 een verblijfsvergunning, maar was het niet eens met de ingangsdatum van deze vergunning en het feit dat er geen proceskosten zijn toegekend voor het bezwaar.
De rechtbank oordeelde dat eiser belang had bij de beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, omdat deze datum van belang is voor toekomstige aanvragen, zoals voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet bevoegd was om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van de moeder van eiser vast te stellen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De rechtbank bevestigde dat de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2021 dit standpunt ondersteunt. Eiser had niet aangetoond dat hij eerder aan de verblijfsvoorwaarden voldeed, en de rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser terecht was vastgesteld op 22 november 2019. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskosten af.