6.5.Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eisers sprake van risicoaanvaarding. Eisers hadden vanaf 24 september 1993 – de datum waarop het voorontwerp van het structuurplan werd gepubliceerd – kunnen weten dat de agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel zouden kunnen vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit voorontwerp-structuurplan te worden aangemerkt als een concreet beleidsvoornemen. Eisers waren tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan “Oostvlietpolder” op 15 december 1998 in de gelegenheid om een bouwaanvraag in te dienen onder bestemmingsplan 1 en hadden tot de definitieve inwerkingtreding van bestemmingsplan 2 op 13 februari 2007 de gebruiksmogelijkheden uit bestemmingsplan 1 kunnen benutten. Het is de rechtbank niet gebleken dat eisers gedurende deze perioden concrete pogingen hebben ondernomen om de later vervallen bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel te benutten. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de gronden destijds verpacht waren en dat zij daarom niet in staat waren tot benutting van de planologische mogelijkheden. Nog daargelaten of de pachtovereenkomst in de weg stond aan het verwezenlijken van de planologische mogelijkheden, komt de rechtbank in navolging van de STAB tot de conclusie dat eisers voldoende mogelijkheden hadden om de pachtovereenkomst desgewenst tijdig te beëindigen. Niet in geschil is dat de pachtovereenkomst vanaf 1977 voor 12 jaar gold en dat de pacht hierna stilzwijgend met zes jaar is verlengd tot 1995. De pacht is vervolgens door eisers voortgezet tot 2007. Eisers hadden de gelegenheid om vanaf drie jaar tot uiterlijk één jaar voor het einde van de lopende pachtovereenkomst een stilzwijgende verlenging te voorkomen. Eisers hadden daarmee gedurende een periode van zeven maanden nadat zij bekend hadden kunnen zijn met de mogelijke wijziging van de planologische mogelijkheden op hun perceel (van 24 september 1993 tot en met 30 april 1994) de tijd om de pachtovereenkomst te beëindigen per 30 april 1995. Dat zij daarvoor niet gekozen hebben, komt voor hun rekening en risico. Of, zoals eisers stellen, de pachtkamer bij opzegging een verzoek om verlenging van de pachtovereenkomst zou hebben gehonoreerd, acht de rechtbank niet van belang. Deze situatie is immers juist vanwege het niet gebruiken van de opzeggingsmogelijkheid niet aan de orde geweest, zodat de resterende onzekerheid hierover voor rekening van eisers moet worden gelaten.
7. Het bovenstaande betekent dat eisers geen recht hebben op een tegemoetkoming in geleden planschade.
8. Verweerder heeft met de vergelijking in het bestreden besluit tussen bestemmingsplan 2 en bestemmingsplan 3 een onjuiste planvergelijking gemaakt. Als gevolg daarvan heeft verweerder ten onrechte de conclusie getrokken dat eisers niet met een planologische verslechtering zijn geconfronteerd en geen planschade hebben geleden. Het bestreden besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd over de wijze van totstandkoming van het bestreden besluit, behoeft daarom geen bespreking. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat verweerder terecht geen tegemoetkoming in de geleden planschade heeft toegekend. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het rapport van de STAB, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).