ECLI:NL:RBDHA:2021:12656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag horecavergunning op grond van de Wet Bibob

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres B. V. en de Burgemeester van Leiden over de afwijzing van een aanvraag voor een horecavergunning op basis van de Wet Bibob. Eiseres had twee aanvragen ingediend voor een exploitatie- en drank- en horecavergunning voor café '[cafe 1]' en een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in café '[cafe 2]'. De burgemeester heeft deze aanvragen afgewezen en een eerder verleende vergunning ingetrokken, omdat er een ernstig gevaar bestond dat criminele gelden zouden worden gebruikt, gezien de betrokkenheid van [B], die verdacht werd van strafbare feiten.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2021 heeft eiseres betoogd dat er geen sprake meer was van indirecte vermogensverschaffing door [B] en dat de burgemeester ten onrechte de vergunningen had geweigerd. Eiseres stelde dat de koopovereenkomst met betrekking tot café '[cafe 1]' was gesloten met een andere partij en dat de financiële band met [B] was beëindigd.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden had vastgesteld dat eiseres in relatie stond tot strafbare feiten en dat de weigering van de vergunningen gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de vergunningen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de burgemeester de vergunningen mocht weigeren en intrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B. V ., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Huisman),
en

De Burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigde: M.E. Atkins en J.G.C.B. van Ginneken).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder twee aanvragen van eiseres afgewezen en een vergunning ingetrokken op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling openbaar bestuur (Wet Bibob).
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 13 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:10797) heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021 middels een videoverbinding. Aan de zijde van eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres wil een exploitatie- en drank- en horecavergunning voor café ‘ [cafe 1] ’ aan de [adres 1] [huisnummer 1] in [plaats] . Daarnaast wil eiseres een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in café ‘ [cafe 2] ’ aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [plaats] .
2.1
Verweerder heeft de vergunningen geweigerd/ingetrokken omdat er een ernstig gevaar bestaat dat bij de vergunningen criminele gelden worden gebruikt vanwege de betrokkenheid van [B] ., die verdacht wordt van strafbare feiten.
2.2
Verweerder is hierbij, onder verwijzing naar drie rapporten van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) van 13 maart 2019, 24 juni 2019 en 15 juli 2019, uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden:
- eiseres heeft ‘ [cafe 1] ’ gekocht van [B.V.] BV, waarbij de koopprijs van €700.000,- bij wijze van financieringsconstructie over een periode van april 2018 tot mei 2021 in drie ongelijke delen moet worden betaald;
- de heer [B] (verder: [B] .) is 100% aandeelhouder in [B.V.] BV;
- de heer [B] . moet daarom als indirect vermogensverschaffer van eiseres worden beschouwd;
- de heer [B] . wordt er van verdacht in de periode van 1 maart 2011 en 1 mei 2017 meerdere overtredingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te hebben begaan, waardoor te weinig belasting is geheven, en is hier inmiddels voor gedagvaard;
- volgens het LBB bedraagt het fiscale nadeel €1.939.653,-;
- de Belastingdienst heeft een navorderingsaanslag opgelegd, die vooralsnog onbetaald is gebleven. Daarom moet voornoemd bedrag geacht worden nog steeds deel uit te maken van het vermogen van [B] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3.1
Eiseres voert - kort samengevat - aan dat er geen, althans niet langer, sprake is van indirecte vermogensverschaffing door [B] . Hiertoe stelt zij:
- dat zij de koopovereenkomst met betrekking tot ‘ [cafe 1] ’ heeft gesloten met de heer Scharloo, die optrad namens [B.V.] BV;
- dat [B] . na het sluiten van de koopovereenkomst de aandelen in [B.V.] BV heeft overgenomen;
- daarom had de indirecte vermogensverschaffing al plaats gevonden voordat [B] . aandeelhouder van [B.V.] BV was geworden;
- dit betekent volgens eiseres dat er nooit ‘besmet’ geld in haar onderneming terecht is gekomen;
- dat eiseres na de overname door [B] . met [B.V.] BV heeft onderhandeld over een verlaging van de koopprijs vanwege geconstateerde gebreken. Het resterende deel van de koopprijs is verlaagd van €350.000,- naar €100.000,-;
- dat eiseres het resterende deel van de koopprijs heeft voldaan, waardoor zij niet langer in relatie staat tot [B.V.] BV of [B] ;
- dat met de koopprijsverlaging mede tegemoet wordt gekomen aan een verzoek van verweerder de financiële band met [B.V.] te beëindigen zodat de vergunningen verleend en behouden konden worden.
3.2
De overige beroepsgronden komen er in de kern op neer dat verweerder de mate van het gevaar dat de vergunningen zullen worden gebruikt om door [B] . verkregen voordelen te benutten ten onrechte als ernstig heeft aangemerkt, dat de weigering en de intrekking niet evenredig zijn met dat gevaar en dat verweerder had kunnen volstaan met verstrekking van de aangevraagde vergunningen onder voorwaarden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat eiseres geen belang meer heeft bij vernietiging van het bestreden besluit, omdat eiseres café ‘ [cafe 1] ’ inmiddels weer heeft verkocht. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet en is van oordeel dat het belang van eiseres gelegen is in de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gelet op de schade die eiseres stelt door dit besluit te hebben geleden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob en overweegt daartoe als volgt.
5.1
De bevindingen uit de rapporten van het LBB, zoals weergegeven in overweging [huisnummer 2] . [huisnummer 2] van deze uitspraak, zijn door eiseres niet weersproken. Uit deze rapporten blijkt van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [B.V.] BV met betrekking tot de verkoop van ‘ [cafe 1] ’ en de daar aan gekoppelde financieringsconstructie. Door de overname door [B] . van [B.V.] BV is er via deze financieringsconstructie vermogen verschoven van [B] . naar eiseres. Dat de koopovereenkomst waar deze financieringsconstructie deel van uitmaakt al tot stand was gekomen voordat [B] . [B.V.] BV had overgenomen, zoals door eiseres is betoogd, doet hier niet aan af. Dit betekent dat verweerder [B] . terecht heeft aangemerkt als indirect vermogensverschaffer van eiseres.
5.2
Het betoog van eiseres dat de koopprijs is verlaagd vanwege geconstateerde gebreken en dat zij het resterende deel van de koopprijs heeft voldaan, waardoor er van indirecte vermogensverschaffing door [B] . niet langer sprake zou zijn, kan, wat daar ook van zij, niet slagen. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob kan een relatie tot de strafbare feiten al aangenomen worden indien degene die de strafbare feiten heeft gepleegd, vermogen heeft verschaft aan de aanvrager. Dat betekent dat de weigeringsgrond voor de aanvraag niet komt te vervallen op het moment dat de financiële band met de pleger van de strafbare feiten is beëindigd. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat er twijfel is aan het zakelijk karakter van de overeenkomst, omdat onduidelijk is hoe de koopprijs van 750.000 is verlaagd en hoe en wanneer is betaald. Verder is onduidelijk welke prestatie tegenover de betaling staat.
6. Gelet op de aard van de relatie en de grootte van het verkregen voordeel heeft verweerder de mate van het gevaar dat de vergunningen zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, als ernstig kunnen aanmerken. Daarom komt eiseres geen beroep toe op het evenredigheidsbeginsel. Er is geen aanleiding te oordelen dat de weigering en de intrekking van de vergunningen niet gerechtvaardigd zijn. Dit betekent dat verweerder ook op goede gronden er van af heeft kunnen zien de vergunningen onder voorwaarden te verlenen.
7. Tot slot constateert de rechtbank nog het volgende. In zijn uitspraak van 13 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:10797) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank overwogen dat de voorlopige voorzieningsprocedure zich, gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, niet leent voor een uitgebreide beoordeling van alle door partijen ingenomen standpunten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat daarvoor plaats is in de bezwaarprocedure. De bezwaaradviescommissie heeft echter, na kennisname van deze uitspraak van de voorzieningenrechter, geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren onder verwijzing naar deze uitspraak. Verweerder heeft dit advies overgenomen. Dit betekent dat er geen heroverweging in de zin van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet echter aanleiding dit verzuim te passeren, nu eiseres hierdoor, blijkens deze uitspraak, niet is benadeeld.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de vergunningen heeft mogen weigeren en heeft mogen intrekken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: relevante regels

Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.
In het tweede lid van artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald dat voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, de mate van het gevaar wordt vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. in geval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie, en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
De betrokkene staat op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.
Artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob bepaalt dat de weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, slechts plaatsvindt indien deze evenredig is met de mate van het gevaar.
Artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob bepaalt dat voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften kan verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.