ECLI:NL:RBDHA:2021:12654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
SGR 20/7894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve jaarafrekening buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en de vaststelling van de buitenlandbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een in Italië woonachtige Nederlander, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het zorgjaar 2018. Eiser ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en was als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat hem recht gaf op medische zorg in Italië ten laste van Nederland. De buitenlandbijdrage werd door verweerder vastgesteld op € 1.536,44, waarvan eiser nog € 581,73 moest betalen na eerdere inhoudingen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de buitenlandbijdrage correct was uitgevoerd, waarbij verweerder de inkomensgegevens van eiser had gebruikt zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om herziening van de NiNbi-beschikking aan te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit voor zijn eigen rekening en risico kwam.

De rechtbank concludeerde dat de definitieve jaarafrekening 2018 op juiste wijze was vastgesteld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werden geen proceskosten vergoed, en de uitspraak werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Italië, eiser

en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de definitieve jaarafrekening 2018 van eiser vastgesteld en de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het zorgjaar 2018 vastgesteld op € 1.536,44, waarvan eiser in verband met reeds ingehouden bedragen nog € 581,73 moet betalen.
In het besluit van 14 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1936, heeft de Nederlands nationaliteit en woont in Italië. Hij ontvangt onder andere een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Op grond hiervan is eiser als verdragsgerechtigde in de zin van artikel 24 van de Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004) aangemerkt en heeft hij recht op medische zorg in Italië, ten laste van Nederland. Met het formulier E-121 is bevestigd dat eiser recht heeft op medische zorg in Italië, laatstelijk vanaf 29 januari 2016.
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder de definitieve jaarafrekening voor het zorgjaar 2018 vastgesteld en de buitenlandbijdrage bepaald op € 1.536,44, waarvan al € 954,71 op het inkomen van eiser is ingehouden, zodat hij nog € 581,73 dient te voldoen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder legt daaraan het volgende ten grondslag. De definitieve jaarafrekening is mede vastgesteld aan de hand van de beschikking ‘niet in Nederland belastbaar inkomen’ (NiNbi-beschikking) van 31 december 2019. Daarin is het inkomen voor berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet vastgesteld op € 18.929,- en de inkomensafhankelijke bijdrage Wet langdurige zorg op € 17.725,-. Verweerder is van deze inkomens uitgegaan. Indien eiser het hier niet mee eens is, kan hij daartegen bezwaar maken bij de Belastingdienst, dan wel kan hij de Belastingdienst verzoeken de NiNbi-beschikking te herzien. Verweerder heeft geen herziening van de NiNbi-beschikking ontvangen. Omdat alleen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als pensioenfonds is opgenomen, heeft verweerder alleen de SVB opdracht gegeven de buitenlandbijdrage in te houden. Eiser heeft echter ook andere inkomsten. Hierop zijn geen inhoudingen gedaan, zodat er over 2018 te weinig is ingehouden en eiser € 581,73 moet bijbetalen.
3. Eiser voert aan dat de berekening van de jaarafrekening voor 2018 niet juist is. Hij was er niet eerder van op de hoogte dat hij bij de Belastingdienst kon verzoeken om herziening van de NiNbi-beschikking.
3.1.
Dit betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2.
Op dit beroep zijn de Vo 883/2004, de Zvw en de Regeling zorgverzekering (de Regeling) van toepassing. Niet in geschil is dat eiser als verdragsgerechtigde dient te worden aangemerkt. In de Zvw en de Regeling is bepaald op welke wijze de buitenlandbijdrage wordt vastgesteld en van welke inkomensgegevens moet worden uitgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3132. Voor deze zaak zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
3.2.1.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling.
3.2.2.
In artikel 6.3.1, eerste lid van de Regeling is vastgelegd hoe de buitenlandbijdrage wordt berekend. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld door de grondslag te vermenigvuldigen met de zogeheten woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde zorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
3.2.3.
Artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling houdt - voor zover van belang - in dat de grondslag van de buitenlandbijdrage gelijk is aan de som van:
a. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig paragraaf 5.2 van de Zvw (het Zvw-deel)
b. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Wet langdurige zorg (…) (het Wlz-deel), en
c. (…) een bijdrage per maand overeenkomende met eentwaalfde van het bedrag van de standaardpremie voor een zorgverzekering, zoals deze ingevolge artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag voor het desbetreffende jaar wordt vastgesteld (het nominaal-deel).
3.3.
Uit Bijlage A bij het primaire besluit blijkt dat verweerder in overeenstemming met de wettelijke regeling zoals hiervoor omschreven het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen bij zijn berekening heeft gebruikt. Verweerder heeft bij de berekening van de grondslag, welke bestaat uit het Zvw-deel, het Wlz-deel en het nominaal-deel, van de bijdrage de hiervoor genoemde voorgeschreven systematiek gehanteerd. Vervolgens heeft verweerder op juiste wijze deze grondslag vermenigvuldigd met de woonlandfactor. Eiser heeft in beroep weliswaar gesteld dat de gemaakte berekeningen niet juist zijn, maar hij heeft die stelling op geen enkele manier onderbouwd. Verweerder heeft de definitieve jaarafrekening 2018 dan ook op juiste wijze vastgesteld.
3.4.
Dat eiser er niet van op de hoogte was dat hij bij de Belastingdienst kon verzoeken om herziening van de NiNbi-beschikking, leidt niet tot een ander oordeel. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te komen en laat onverlet dat verweerder mocht uitgaan van de NiNbi-beschikking zoals die nu door de Belastingdienst is vastgesteld. Eiser kan zich alsnog tot de Belastingdienst wenden met een verzoek om herziening van de NiNbi-beschikking. Mocht de Belastingdienst een dergelijk verzoek van eiser inwilligen, dan kan eiser zich vervolgens tot verweerder wenden met het verzoek de definitieve jaarafrekening 2018 te herzien.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.