ECLI:NL:RBDHA:2021:12651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
09/201283-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling met honkbalknuppel

Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 23 mei 2021 in ’s-Gravenhage met een honkbalknuppel een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met de knuppel geslagen, wat resulteerde in een complexe kniebreuk voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, wat hoger was dan de eis van de officier van justitie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.440,- aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van eigen schuld van het slachtoffer, aangezien de schade direct voortvloeide uit de aanval met de honkbalknuppel. De rechtbank legde ook een contactverbod en een locatieverbod op voor de duur van één jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die psychische en lichamelijke gevolgen ondervond van het incident.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/201283-21
Datum uitspraak: 19 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstige botbreuk rondom het kniegewricht ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, omdat (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de mishandeling en het zware letsel, zodat de verdachte van het gevolg zwaar lichamelijk letsel dient te worden vrijgesproken. Een eenvoudige mishandeling kan worden bewezen.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het kenmerk KAMIQ/DH2R021040, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 129).
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden:
1. een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 27 juni 2021, voor zover inhoudende:
plaats delict: ’s-Gravenhage;
pleegdatum: 23 mei 2021;
ineens stond er een man voor mij met een honkbalknuppel. Die werd uitgehaald richting mijn hoofd en ik kon deze klap nog maar net ontwijken. Hij sloeg mij meerdere keren;
zoals vermeld op pagina 8 en 9;
2. een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek camerabeelden geweldsincident), opgemaakt op 21 juni 2021, voor zover inhoudende:
Vanuit rechts in beeld komt een man in beeld lopen. Deze man, te noemen de verdachte, zwaait zonder iets te zeggen een honkbalknuppel naar achteren en zwaait deze met grote snelheid richting het hoofd van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: de aangever). [slachtoffer] bukt en ontwijkt op deze manier een slag tegen het hoofd. [slachtoffer] loopt op de verdachte af, hierbij wordt nog twee keer door de verdachte geslagen. [slachtoffer] wordt hierbij geraakt op het bovenlichaam. Uiteindelijk staan ze tegenover elkaar. De verdachte slaat hierbij weer met grote snelheid met de honkbalknuppel naar de zijkant van het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] komt tijdens de schermutseling om de honkbalknuppel ten val.
zoals vermeld op pagina 25 en 26;
3. de verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 november 2021, voor zover inhoudende:
Ik werd gebeld en ben direct erheen gegaan. Ik heb een honkbalknuppel erbij gepakt. Toen ik de aangever zag, dacht ik: ik ga hem slaan met de honkbalknuppel. Ik ging in eerste instantie in de aanval. Ik sloeg diagonaal;
4. de eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 5 november 2021, voor zover inhoudende:
De rechtbank ziet op de camerabeelden met bestandsnaam [nummerreeks] van het geweldsincident dat op 00:26 van het fragment een man, naar later gebleken de verdachte, in beeld komt en met een honkbalknuppel met twee handen van boven diagonaal naar beneden, met kracht, in de richting van het hoofd van de aangever slaat. De rechtbank ziet dat de aangever wegduikt en ziet en hoort dat de knuppel vervolgens met een harde klap tegen de raamdorpel ketst. De rechtbank ziet op 00:28 van het fragment dat de verdachte met de honkbalknuppel uithaalt, waarbij te zien en te horen is dat hij de aangever op zijn bovenlichaam raakt. De rechtbank ziet vervolgens op 00:35 van het fragment dat de verdachte gericht naar het hoofd van de aangever slaat en ziet dat de aangever wordt geraakt tussen zijn linkerschouder en zijn hoofd, waarbij een klap te horen is.
3.4
Bewijsoverwegingen
In de richting van het hoofd?
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat dat de verdachte meermalen met kracht een honkbalknuppel in de richting van het hoofd en tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen opzet had de aangever tegen zijn hoofd te slaan, maar dat hij hem enkel op zijn bovenlichaam heeft willen raken. Immers is op de camerabeelden tot twee maal toe te zien dat de verdachte in de richting van het hoofd van de aangever heeft geslagen. De aard van dat handelen rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat de verdachte daartoe ook het opzet had. Juist een diagonale slagtechniek, zoals door de verdachte toegepast, is bij uitstek geschikt om het hoofd te raken, omdat ook als het slachtoffer bukt de kans groot is dat hij daar wordt geraakt.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Om de handelingen van de verdachte te kunnen kwalificeren als een poging tot zware mishandeling, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, waarin zich belangrijke organen bevinden. Wanneer het hoofd met kracht wordt geraakt door een honkbalknuppel, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op (zeer) zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft tot twee maal toe opzettelijk met kracht richting het hoofd van de verdachte geslagen. Die gedraging is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank ziet voorts geen aanwijzingen voor het tegendeel.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 mei 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de aangever en een locatieverbod binnen 50 meter rondom de woning van de aangever. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en niet ook nog een taakstraf op te leggen. De raadsman ziet geen reden tot oplegging van een contact- of locatieverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte is met een honkbalknuppel naar het huis van de aangever gegaan, om zich te mengen in een conflict waarin hij geen enkel aandeel had. Voldoende daarvoor was één telefoontje met informatie van horen-zeggen dat de aangever het neefje van de verdachte zou hebben geslagen. Dit is zonder meer een buitenproportionele reactie. Zonder kennis van de gehele context heeft de verdachte meerdere klappen met een honkbalknuppel uitgedeeld, waarbij de aangever klappen op zijn hoofd heeft weten te voorkomen. In de worsteling die daarop volgde, is de aangever ongelukkig op de grond terecht gekomen en heeft hij een complexe kniebreuk opgelopen waarvoor operatief ingrijpen nodig was. Als de klappen op het hoofd van aangever raak waren geweest, dan had het veel ernstiger kunnen aflopen.
Het handelen van de verdachte is ernstig en zorgelijk. Zonder aarzelen is hij tot eigenrichting overgegaan en heeft hij met een honkbalknuppel op een medeburger ingeslagen.
De aangever heeft het incident als heftig beleefd en kampt ook nu nog met de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan. Uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting blijkt dat de aangever een operatie heeft ondergaan aan zijn knie, hij maandenlang niet heeft kunnen werken, noodgedwongen acht weken op een ziekenhuisbed in de woonkamer heeft moeten slapen en tot op heden beperkt is in zijn bewegingsvrijheid. De aangever en zijn gezin zagen zich daardoor continu geconfronteerd met de nasleep van het incident, dat op alle gezinsleden diepe impact heeft gehad.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages van de psychiaters B.E.A. van der Hoorn en E. van Vlijmen en van psycholoog drs. T. ‘t Hoen van 20 oktober 2021, waarvan – kort gezegd – de conclusie luidt dat de verdachte niet zou lijden aan een psychische stoornis. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van reclassering Leger des Heils van 25 oktober 2021. De reclassering acht de risico’s op recidive en letselschade laag en ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Volgens de reclassering is er geen aanleiding voor interventies of toezicht.
De rechtbank is van oordeel dat bij een zodanige geweldsuitbarsting niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank daarbij geen aanleiding. Gelet op de ernst van het feit, de zeer nadelige gevolgen die het heeft gehad voor de aangever en de straffen die doorgaans bij dit soort feiten worden opgelegd, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf niet passend.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij voor een zware mishandeling met een wapen als uitgangspunt is geformuleerd een gevangenisstraf van zeven maanden. Omdat het in het onderhavige geval om een poging gaat, maar wel door toedoen van de verdachte aangever ernstig letsel heeft opgelopen, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, te weten een contactverbod met de aangever en een verbod om binnen een straal van 50 meter rondom de woning van de aangever te komen. Deze maatregelen zullen van kracht zijn gedurende één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De rechtbank bepaalt dat de verdachte voor elke overtreding één week vervangende hechtenis zal moeten ondergaan.
De rechtbank zal tot slot het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat zij geen gronden ziet de voorlopige hechtenis langer te laten voortduren.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 4.440,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 440,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade. De materiële schade betreft – kort samengevat – de medische kosten gemaakt ten gevolge van de kniebreuk en reis- en parkeerkosten in verband met afspraken in het ziekenhuis. De immateriële schade heeft zowel betrekking op het lichamelijke letsel als de psychische gevolgen die het incident heeft gehad voor de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, inclusief de wettelijke rente, en heeft de oplegging van een maatregel van schadevergoeding gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de schade niet het rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit, te weten het slaan met de honkbalknuppel, omdat de gebroken knie in een te ver verwijderd verband daarmee staat. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat de aangever een overwegende mate van eigen schuld heeft doordat hij de confrontatie met verdachte opzocht, waardoor de schade als gevolg van de val geheel voor eigen risico moet blijven.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Rechtstreekse schade
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die hij door een strafbaar feit heeft geleden, indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld (ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat voldoende direct verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade door de benadeelde partij. De benadeelde partij werd door de verdachte aangevallen met een honkbalknuppel en heeft geprobeerd die knuppel af te pakken. Bij die schermutseling is de benadeelde partij ten val gekomen, als gevolg waarvan hij een complexe kniebreuk heeft opgelopen. Daarmee staat het letsel en de daaromtrent geleden schade in rechtstreeks verband met het strafbare feit.
Materiële schade
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de materiële schade voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
De immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden komt op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking, omdat sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Ook het psychische letsel komt voor vergoeding in aanmerking, omdat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:376).
Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade, neemt de rechtbank in aanmerking de aard en ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel daarvan. De benadeelde partij heeft een operatie aan zijn knie moeten ondergaan en heeft daarna zes weken lang zijn knie niet mogen belasten. Het herstel verloopt naar omstandigheden voorspoedig, maar tot op heden kan de benadeelde partij nog steeds niet lopen zoals voorheen. Ook heeft de benadeelde gedurende drie maanden niet (volledig) kunnen werken. Het letsel heeft aldus een grote impact op het dagelijks leven van de benadeelde partij gehad. Naast de lichamelijke klachten heeft de benadeelde partij ook psychische klachten ontwikkeld. De benadeelde partij is voor die klachten doorverwezen naar een psycholoog voor EMDR-therapie.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schade in aanmerking de vergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend. De rechtbank zal naar billijkheid de immateriële schade vaststellen op € 3.000,-. Het overig gevorderde zal worden afgewezen.
Eigen schuld?
Over de door de verdediging gestelde eigen schuld overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij werd uit het niets geconfronteerd met een aanval met een honkbalknuppel en heeft zich daartegen verweerd door te proberen de knuppel af te pakken. Hem kan niet worden verweten dat hij vanwege die verdediging enig aandeel van schuld heeft in het ontstaan van de schade. Evenmin kan aan hem enig aandeel in de aanloop naar het conflict worden toegerekend, omdat de benadeelde niets van doen had met deze verdachte en ook anderszins niet kan worden gezegd dat hij dit incident over zichzelf had afgeroepen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van enige mate van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW en zal dan ook niet overgaan tot matiging van de schadevergoeding.
Conclusie
De rechtbank acht billijk aan de benadeelde partij een bedrag toe te wijzen van in totaal € 3.440,-, bestaande uit € 440,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de materiële schade toewijzen met ingang van 15 juli 2021, omdat dat de laatste factuurdatum betreft en dus vast is komen te staan dat alle betreffende kosten uiterlijk op die datum zijn gemaakt.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schade toewijzen met ingang van de pleegdatum, 23 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat deze schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te voorkomen dat de benadeelde partij het schadebedrag zelf moet verhalen, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen het hierboven toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals hierboven vermeld, aan de Staat te betalen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 44 dagen indien de verdachte niet (volledig) betaalt of het (volledige) bedrag niet op hem kan worden verhaald.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat het inbeslaggenomen goed, te weten een geldbedrag van € 380,-, wordt teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van € 380,-.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op
de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 1 (één) jaar:
-
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer];
-
zich niet zal ophouden in een straal van 50 (vijftig) meter van het adres [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast
voor de duur van 1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.440,-, bestaande uit € 440,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 440,- vanaf 15 juli 2021, en over een bedrag van € 3.000,- vanaf 23 mei 2021, steeds tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte
de verplichting op tot betaling aan de Staatvan een bedrag van € 3.440,‑, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 440,- vanaf 15 juli 2021, en over een bedrag van € 3.000,- vanaf 23 mei 2021, steeds tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
44 (vierenveertig) dagenen bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten 380 euro;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2021.