ECLI:NL:RBDHA:2021:12602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie wegens onvoldoende studievoortgang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bengalese student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 30 april 2020 de verblijfsvergunning van de eiser voor het doel 'studie' ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 31 augustus 2019, omdat de eiser niet langer voldeed aan de vereisten voor het behouden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De eiser was niet langer ingeschreven aan een erkende onderwijsinstelling en had niet de vereiste studiepunten behaald. Hij voerde aan dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken en dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals een dip in zijn studievoortgang, in overweging genomen hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien, aangezien de eiser op de relevante datum niet voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onevenredig was en dat de staatssecretaris terecht had besloten om geen hoorplicht toe te passen in het bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van de eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning voor het doel ‘studie’ ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 augustus 2019.
In het besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Bengalese nationaliteit. Zijn verblijfsvergunning voor ‘studie’ aan de [hogeschool] (de Hogeschool) is ingetrokken vanwege onvoldoende studievoortgang.
Sinds 31 augustus 2019 is eiser geen student meer omdat hij niet de vereiste studiepunten heeft gehaald.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat artikel 3.91b van het vreemdelingenbesluit een kan-bepaling is en dat verweerder de verblijfsvergunning niet had hoeven intrekken. Verweerder moet een belangenafweging verrichten, waarbij de houding en mate van verwijtbaarheid van de student moet worden meegenomen. Eiser zat in een dip en haalde zijn studiepunten niet. Na het ontvangen van het negatieve studieadvies heeft hij er alles aangedaan om te kunnen blijven studeren. Hij heeft zich direct ingeschreven bij de [internatinal school] ( [internatinal school] ), maar kwam er later achter dat de [internatinal school] nog geen erkende referent van verweerder was. Verweerder had het snelle handelen van eiser ook mee moeten nemen als bijzondere omstandigheid in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
3. Verweerder beoordeelt niet of er een verschoonbare reden bestaat voor het tekort aan studievoortgang, dat beoordeelt de desbetreffende onderwijsinstelling. Dat eiser een andere studie wil gaan volgen is geen reden om de intrekking achterwege te laten. Hij kan daarvoor een nieuwe aanvraag indienen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 31 augustus 2019 niet langer studeerde aan de Hogeschool en op die datum ook geen studie aan een andere erkende onderwijsinstelling volgde. Eiser voldeed daarom niet meer aan het verblijfsdoel ‘studie’. Verweerder mocht daarom op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, in samenhang gelezen met artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de verblijfsvergunning intrekken.
5. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. Dat eiser in een dip zat en daardoor niet de benodigde studiepunten heeft gehaald heeft verweerder niet hoeven betrekken in zijn besluitvorming. Daarmee had eiser zich tot de Hogeschool kunnen wenden, zoals ook volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [1]
6. In de omstandigheid dat eiser zich meteen na het negatieve studieadvies heeft aangemeld bij de [internatinal school] heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om eisers verblijfsvergunning niet in te trekken. De [internatinal school] is geen door verweerder erkende referent. Als eiser aan een andere, door verweerder erkende, onderwijsinstelling wil studeren moet hij daarvoor een nieuwe aanvraag indienen. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser ter zitting toegelicht dat eiser inmiddels zijn bachelor diploma heeft gehaald en elders in de Europese Unie verder wil studeren of werken.
7. Gelet hierop is niet gebleken dat de intrekking onevenredig is. De verwijzing ter zitting naar de Studierichtlijn [2] , vormt evenmin aanleiding voor verweerder om van zijn beleid af te wijken. Dat verweerder gelet op die richtlijn soepeler met de toelating van buitenlandse studenten om zou moeten gaan, betekent niet dat verweerder niet de eis mag stellen dat eiser bij een erkende onderwijsinstelling staat ingeschreven. Bovendien heeft eiser uiteindelijk toch zijn bachelor diploma gehaald, zodat de intrekking van zijn vergunning geen onevenredige gevolgen voor hem heeft gehad.
8. De rechtbank overweegt over de gestelde schending van de hoorplicht dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1425.
2.Richtlijn EU 2016/801.