ECLI:NL:RBDHA:2021:12602
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning studie wegens onvoldoende studievoortgang
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bengalese student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 30 april 2020 de verblijfsvergunning van de eiser voor het doel 'studie' ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 31 augustus 2019, omdat de eiser niet langer voldeed aan de vereisten voor het behouden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De eiser was niet langer ingeschreven aan een erkende onderwijsinstelling en had niet de vereiste studiepunten behaald. Hij voerde aan dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken en dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals een dip in zijn studievoortgang, in overweging genomen hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien, aangezien de eiser op de relevante datum niet voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onevenredig was en dat de staatssecretaris terecht had besloten om geen hoorplicht toe te passen in het bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van de eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.