ECLI:NL:RBDHA:2021:12599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en ongewenstverklaring met schending van hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring van eiser, een Marokkaanse man geboren in 1998. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een besluit van 15 november 2019 het verblijfsrecht van eiser ingetrokken, omdat hij veroordeeld was voor meerdere misdrijven en volgens de staatssecretaris een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor de samenleving vormde. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 november 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 7 september 2021 heeft behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden, omdat eiser niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de verblijfsvergunning een belastend besluit is en dat alle relevante feiten en omstandigheden van eiser in overweging genomen hadden moeten worden. Eiser voerde aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning onterecht was, omdat hij geen recidiverisico vormde en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn psychologische problemen en zijn gezinssituatie in Marokko.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser ingetrokken en hem ongewenst verklaard.
In het besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het verblijfsrecht van eiser, geboren op [geboortedag] 1998 en met de Marokkaanse nationaliteit, is ingetrokken en hij is ongewenst verklaard, omdat hij is veroordeeld voor meerdere misdrijven en daarmee volgens verweerder een actuele, werkelijke en ernstige dreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Hierbij is geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM [1] .
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij voert aan dat de datum met ingang waarvan de verblijfsvergunning is ingetrokken onjuist is vastgesteld. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 oktober 2020 [2] . Het besluit is in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Daarbij is er geen sprake van een recidiverisico of van een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verder heeft verweerder het psychologisch rapport ten onrechte alleen in het nadeel van eiser bij de besluitvorming betrokken. Daarnaast heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiser uitgevallen. Voorts had verweerder in het kader van het opgelegde terugkeerbesluit moeten toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip. Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat in het algemeen gewelddelicten een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zijn. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 29 maart 2018 [3] . Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden. Hij doet een beroep op twee vergelijkbare zaken waarbij het verblijfsrecht niet is ingetrokken [4] . Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers verblijfsvergunning terecht met terugwerkende kracht tot de pleegdatum van zijn eerste delict is ingetrokken. Gelet op alle feiten en omstandigheden is er sprake van een recidiverisico. Eiser heeft meerdere ernstige delicten gepleegd, hij heeft een vrouw en kind in Marokko, heeft geringe banden met Nederland en lijdt aan een sociaal-psychische problematiek. Die omstandigheden zijn ook bij het bestreden besluit betrokken. Het psychologisch rapport is niet doorslaggevend geweest voor het besluit. Eiser heeft verder zijn gestelde positieve gedragsverandering onvoldoende onderbouwd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht, overweegt de rechtbank het volgende. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat, wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift al blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afdoen en eiser had moeten horen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser een belastend besluit betreft, waardoor het voor de hand had gelegen alle relevante feiten en omstandigheden van eiser te vergaren voor het nemen van een besluit van deze strekking. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser weliswaar strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat hij deze heeft gepleegd in zijn jeugd en als jongvolwassene en hij sociaal-psychische problematiek heeft. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels volwassen is en zijn leven heeft gebeterd. Hij heeft in Marokko een vrouw en kind en werk. Daarbij heeft hij geruime tijd, in een vormende periode van zijn leven, in Nederland verbleven. Gelet op de grote gevolgen van de intrekking en de ongewenstverklaring, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet van het horen had kunnen afzien.
4.2.
Dit leidt er niet zonder meer toe dat eiser gelijk gaat krijgen ten aanzien van de intrekking en ongewenstverklaring, maar verweerder zal eiser moeten horen en de zaak opnieuw moeten bekijken.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
4.V-nummers 901.004.963 en 130.515.4624.