ECLI:NL:RBDHA:2021:12528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
SGR 20/3301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die zich had ziekgemeld na een operatie aan haar nek. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Eiseres had aangevoerd dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat de verzekeringsartsen geen adequaat onderzoek hadden verricht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat er geen reden was om aan hun oordeel te twijfelen. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die het medisch oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat eiseres per 13 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank verwierp ook het verzoek van eiseres om een onafhankelijk medisch onderzoek, omdat zij voldoende ruimte had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 13 maart 2019 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiseres toe te kennen.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft eiseres bij brief van 24 juni 2021 de in eerste instantie ontbrekende (medische) stukken overgelegd.
Bij brief van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit nader toe te lichten. Op 9 augustus 2021 heeft verweerder een aanvullende motivering van de arbeidskundige onderbouwing ingediend. Bij brief van 9 augustus 2021 heeft de rechtbank eiseres verzocht te reageren op deze aanvullende motivering.
Bij brief van 26 augustus 2021 heeft eiseres de rechtbank verzocht de behandeling van de beroepzaak voor onbepaalde tijd aan te houden, aangezien in de letselschadezaak een nadere (medische) rapportage opgesteld zal worden. Volgens eiseres kan deze rapportage eveneens van belang zijn voor onderhavige beroepszaak en dient dit rapport dan ook afgewacht te worden. Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek afgewezen, aangezien de door eiseres aangevoerde redenen niet te kwalificeren zijn als gewichtige redenen op grond waarvan het onderzoek aangehouden moet worden.
Op 15 september 2021 heeft eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend. In een aanvullend verweerschrift van 21 september 2021 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via een skypeverbinding plaatsgevonden op
28 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verkrijgen over de te verwachten duur van de verzekeringsgeneeskundige expertise. Bij
e-mail van 11 oktober 2021 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat binnen nu en drie maanden de verzekeringsgeneeskundige expertise ingepland zal worden en dat kort daarop advies zal worden uitgebracht.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als caissière bij Albert Heijn B.V.. Eiseres is bekend met nekklachten als gevolg van een verkeersongeval in 2013. Op 15 maart 2017 heeft eiseres zich ziekgemeld vanwege een operatie waarbij het tijdens een eerdere operatie geplaatste osteosynthesemateriaal uit de nek is verwijderd.
1.2
Met een aanvraag van 6 december 2018 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering. Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit. Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiseres per 13 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en derhalve geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit standpunt is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 20 maart 2020. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de arbeidsdeskundige beoordeling juist is. Het opleidingsniveau is terecht vastgesteld op niveau 5, de maatmanloonberekening is akkoord bevonden en de motivering van de functieduiding is voldoende, aldus verweerder. Volgens verweerder is eiseres in staat met toetsenbord en muis te werken in de geduide functies.
3. In beroep voert eiseres – samengevat weergegeven – aan dat haar medische beperkingen zijn onderschat, dat de verzekeringsartsen geen zorgvuldig onderzoek verricht hebben en dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De verzekeringsarts b&b baseert zijn rapportage wat betreft de nekklachten enkel op de rapportage van de orthopedisch chirurg van 4 juli 2019. Dit volstaat niet, aangezien de orthopedisch chirurg niet over de volle breedte onderzoek heeft verricht en derhalve, aldus medisch adviseurs Braakman en Alsema, een aanvullende verzekeringsgeneeskundige expertise noodzakelijk is ten aanzien van de nog lopende letselschadezaak. Eiseres had, ook ten tijde van de datum in geding, meer pijnklachten en beperkingen dan objectief vastgesteld kon worden. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten waarvoor een neurologisch substraat ontbreekt, staat niet in de weg aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen. Het gaat bij de beoordeling van beperkingen om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie, waarbij niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant zijn, maar ook de persoonlijke omgevingsfactoren. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
25 februari 2020. [1] Het reeds aangevraagde verzekeringsgeneeskundige onderzoek moet dan ook afgewacht worden. Voorts voert eiseres aan dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte slechts in enge zin psychisch onderzoek heeft verricht. Dat eiseres zelf geen psychische klachten aangaf en pas na het einde van de wachttijd weer in behandeling is gegaan, betekent niet dat er op de datum in geding geen beperkingen op dit punt waren. De verzekeringsarts b&b had de eerdere behandelingen en de conclusies van de behandelaar van na het einde van de wachttijd bij de beoordeling moeten betrekken. Ook gaat de verzekeringsarts b&b eraan voorbij dat het volgen van een HBO-studie voor eiseres dermate belastend is dat zij extra tijd en begeleiding krijgt om haar studie te kunnen volgen. Verder voert eiseres aan dat de verzekeringsarts b&b op preventieve gronden een urenbeperking had moeten aannemen. De verzekeringsarts b&b gaat eraan voorbij dat de belastbaarheid in arbeid verschilt van de belastbaarheid in studie. Niet gemotiveerd is waarom deze belastbaarheden vergelijkbaar zijn en waarom niet in de beoordeling meegenomen is dat eiseres meerdere studies niet heeft kunnen afmaken door haar klachten. Ook is het dagverhaal van eiseres niet volledig meegenomen. De verzekeringsarts b&b overweegt immers enkel dat eiseres een HBO-studie volgt. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten en beroept zich daarbij op de arresten Korošec [2] en Letinčić [3] . Ten slotte voert eiseres aan dat de geduide functies niet geschikt zijn. Volgens eiseres heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd waarom eiseres de geduide functies zou kunnen verrichten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2
De primaire verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur van 12 februari 2019 psychisch en lichamelijk onderzoek verricht bij eiseres. Verder heeft hij dossierstudie verricht en de aanwezige medische informatie van de behandelend sector bestudeerd. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in een rapportage van 12 februari 2019. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de primaire arts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres met ingang van 12 februari 2019 heeft vastgelegd.
5.3
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Dit onderzoek bestond uit dossierstudie, het opvragen van informatie bij de behandelend psycholoog en psychosociaal therapeut en het verrichten van psychisch onderzoek tijdens de hoorzitting op 24 februari 2020. Zijn bevindingen naar aanleiding van deze onderzoeksactiviteiten heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in een rapportage van 20 maart 2020. Naar aanleiding van zijn eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen aanleiding om verdergaande lichamelijke beperkingen aan te nemen, nu de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts overeenkomen met die van de orthopedisch chirurg. Ook in de orthopedische expertise van 4 juli 2019 werd geen verminderde beweeglijkheid vastgesteld en werd alleen een lichte beperking wat betreft het gebruik van de nek vastgesteld. Verder is er volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om aan te nemen dat de psychische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding beperkt was. Ten tijde van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts gaf eiseres aan geen psychische klachten te hebben en was de behandeling van de psycholoog en psychosociaal therapeut al geruime tijd beëindigd. Pas enige tijd na het einde van de wachttijd is eiseres weer doorverwezen naar de psycholoog en de psychosociaal therapeut en is de behandeling weer gestart. Voorts blijkt uit het kunnen volgen van een HBO-opleiding ook een alleszins goede psychische belastbaarheid. Ten slotte concludeert de verzekeringsarts b&b dat geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Er is immers geen sprake van een stoornis met een relevante invloed op de energetische belastbaarheid en ook op de aspecten preventie en beschikbaarheid is geen sprake van een beperking. Daarnaast volgde eiseres op de datum in geding een HBO-studie en laat het actuele dagverhaal zien dat eiseres daarmee voltijds bezig kan zijn.
5.4
De rechtbank ziet, gezien voorgaande onderzoeksbevindingen, in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit de hiervoor genoemde medische rapportages blijkt immers dat aan alle klachten van eiseres en aan alle door eiseres naar voren gebrachte argumenten aandacht is besteed. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b alle beschikbare medische informatie, waaronder de zelf opgevraagde medische informatie van de psychosociaal therapeut en de in bezwaar door eiseres ingebrachte medische informatie, bij de beoordeling betrokken. Verder acht de rechtbank van belang dat beide verzekeringsartsen eiseres hebben gezien op een spreekuur dan wel tijdens een hoorzitting en eiseres lichamelijk en/of psychisch onderzocht hebben. Van het onterecht achterwege laten van onderzoeksactiviteiten is verder niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in deze zaak zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
Equality of arms
6.1
Eiseres heeft in het aanvullende beroepschrift van 15 september 2021 verzocht om een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten. Eiseres heeft in dat verband naar voren gebracht dat de kwaliteit van de door de verzekeringsartsen verrichte onderzoeken onvoldoende is gebleken. Er is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met de complexiteit van haar klachten en beperkingen.
6.2
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Het gaat er in dit verband om of eiseres voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen van verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
6.3
In hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres onvoldoende ruimte heeft gehad om een weerwoord te bieden door medische stukken in te dienen. De rechtbank acht daarbij van belang dat gesteld noch gebleken is dat eiseres de financiële middelen ontbeert om medisch onderzoek te laten verrichten. Uit het aanhoudingsverzoek van 26 augustus 2021 en de daarbij behorende bijlagen blijkt immers dat een onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld gaat worden. Uit de e-mail van de gemachtigde van eiseres van
11 oktober blijkt echter dat er op dit moment nog geen concreet zicht op deze verzekeringsgeneeskundige expertise is. Volgens de gemachtigde van eiseres wordt het onderzoek namelijk tussen nu en drie maanden ingepland. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat eiseres (in beroep) zelf ook medische stukken heeft ingebracht.
6.4
Uit het arrest Korošec volgt niet dat de bestuursrechter gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in een situatie als deze, waarin informatie van de behandelend sector is ingebracht en meegewogen en door de bestuursrechter kan worden gebruikt bij de toetsing van het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder. De rechtbank ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige in dit geval dan ook geen aanleiding.
Inhoudelijke beoordeling: medisch
7. De verzekeringsartsen achten aannemelijk dat eiseres lichamelijke klachten heeft, maar zijn van oordeel dat daarmee in de FML op de onderdelen aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen in voldoende mate rekening is gehouden. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Het is de verzekeringsarts die gespecialiseerd is in het vertalen van medisch objectiveerbare klachten naar beperkingen in de FML. Aan de eigen beleving van klachten van eiseres kan in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen. Eiseres heeft in beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen ten aanzien van haar psychische en fysieke belastbaarheid op de datum in geding. Uit de aanwezige medische stukken blijkt dat, vanuit neurologisch en orthopedisch chirurgisch oogpunt, de medische objectiveerbare klachten slechts lichte beperkingen opleveren wat betreft de nek. Dit wordt ook bevestigd in de door eiseres ingebrachte medische rapportages van 19 mei 2021 en
23 juli 2021. Verder ziet de rechtbank in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b wat betreft de psychische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding niet te volgen. De rechtbank acht daarbij van doorslaggevend belang dat eiseres tijdens het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts zelf heeft gezegd geen psychische klachten te hebben, dat zij op de datum in geding al geruime tijd niet onder behandeling was en dat de behandeling van de psycholoog en psychosociaal therapeut pas ruim na het einde van de wachttijd hervat is. De rechtbank kan het betoog van eiseres dat de eerdere behandelingen en de conclusies van de behandelend psychosociaal therapeut van na de einde wachttijd bij de beoordeling betrokken moeten worden niet volgen. Deze informatie ziet namelijk niet op de psychische belastbaarheid van eiseres in de te beoordelen periode en is derhalve niet relevant voor de hier voorliggende arbeidsgeschiktheidsbeoordeling. Daarnaast heeft eiseres geen medische stukken met betrekking tot de huidige behandeling van de psychosociaal therapeut ingebracht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het standpunt van eiseres dat, gelet op haar dagverhaal, ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen te volgen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 20 maart 2020 immers uitgebreid toegelicht waarom een urenbeperking ten tijde van de WIA-beoordeling niet noodzakelijk was, mede gelet op het dagverhaal van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen aanleiding om eiseres verdergaand beperkt te achten dan in de FML van
12 februari 2019 is aangenomen. Het door eiseres gedane beroep op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Die zaak betrof namelijk een civielrechtelijk geschil en had geen betrekking op een bestuursrechtelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, waar het in onderhavige beroepszaak wel om gaat. Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
Inhoudelijk: arbeidskundig
8. In beroep voert eiseres aan de geduide functies niet te kunnen verrichten. Volgens eiseres heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd waarom zij de geduide functies zou kunnen verrichten. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het opleidingsniveau terecht vastgesteld is op niveau 5, dat de maatmanloonberekening akkoord is bevonden en dat eiseres in staat is met toetsenbord en muis te werken in de geduide functies. Aangezien het dossier geen rapportage van een arbeidsdeskundige b&b bevat, heeft de rechtbank verweerder bij brief van 3 augustus 2021 verzocht om toe te lichten waar de arbeidsdeskundige beoordeling in de bezwaarfase uit bestond. In reactie op dit verzoek heeft verweerder bij brief van 9 augustus 2021 toegelicht dat de arbeidsdeskundige b&b in de bezwaarfase een zogenaamde Quick Scan heeft uitgevoerd. Volgens verweerder heeft de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van deze Quick Scan geconcludeerd dat de primaire arbeidsdeskundige het opleidingsniveau en de maatloonberekening juist heeft vastgesteld, maar dat de motivering van de functieduiding nog niet voldoende was. Verweerder geeft aan dat de primaire arbeidsdeskundige ten onrechte verzuimd heeft een aanvullende motivering op te stellen voordat het bestreden besluit genomen werd. Bij de brief van 9 augustus 2021 heeft verweerder de alsnog opgestelde aanvullende motivering van de primaire arbeidsdeskundige gevoegd. In deze aanvullende motivering van 3 augustus 2021 heeft de primaire arbeidsdeskundige per geduide functie toegelicht waarom deze functie geschikt is voor eiseres, ondanks eventuele overschrijdingen van haar belastbaarheid. Uitgaande van de juistheid van de FML en gebaseerd op de aanvullende motivering van de primaire arbeidsdeskundige van 3 augustus 2021 ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiseres niet in staat is de geselecteerde functies, ‘Medior soldering operator’ (SBC-code 111180), ‘Machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk)’ (SBC-code 264122) en ‘Medewerker bibliotheek’ (SBC-code 315131), te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze aanvullende toelichting van de primaire arbeidsdeskundige het bestreden besluit voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Het in eerste instantie door de primaire arbeidsdeskundige verzuimen van het opstellen van een nadere motivering naar aanleiding van de Quick Scan levert echter wel een gebrek op. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien het gebrek door de primaire arbeidsdeskundige hersteld is door alsnog een nadere motivering te geven en eiseres hierdoor niet benadeeld is. Voornoemde nadere motivering van het bestreden besluit heeft namelijk geen gevolgen voor de inhoud van dit besluit en eiseres heeft in beroep enkel summiere en niet onderbouwde arbeidskundige gronden ingebracht.
Conclusie
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden geweigerd heeft om aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, nu zij per 13 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op het in 8. geconstateerde gebrek bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor één).
12. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1496,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212
3.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 3 mei 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311.