ECLI:NL:RBDHA:2021:12484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenfunctiestelling van politieambtenaar wegens verdenking van diefstal op de werkplek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de buitenfunctiestelling van een politieambtenaar, eiser, die verdacht werd van diefstal van een jas op de werkplek. Eiser was sinds januari 2009 werkzaam bij de politie en was op het moment van de incidenten hoofdagent bij het Basisteam Segbroek. Op 21 november 2019 werd hij mondeling door zijn teamchef geïnformeerd over de buitenfunctiestelling, die later schriftelijk werd bevestigd. Dit volgde op een melding dat een jas van een stagiair was verdwenen, waarbij camerabeelden eiser in de nabijheid van de jas toonden. Eiser verklaarde dat hij dacht dat de jas van hem was en had deze per ongeluk meegenomen.

Na een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag in februari 2019 wegens eerder plichtsverzuim, werd eiser opnieuw geconfronteerd met een onderzoek naar zijn gedrag. De Officier van Justitie besloot de strafzaak te seponeren, omdat niet bewezen kon worden dat eiser de jas met het oogmerk van diefstal had meegenomen. Desondanks verklaarde de rechtbank dat de buitenfunctiestelling gerechtvaardigd was, gezien de serieuze verdenking van ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiser op de camerabeelden en zijn verklaring voldoende grond vormden voor de conclusie dat het vertrouwen in hem was geschaad.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de duur van de buitenfunctiestelling niet onredelijk was, gezien de noodzaak voor zorgvuldig onderzoek. De uitspraak werd gedaan op 17 november 2021 door rechter G.P. Kleijn, met griffier A.J. van Rossum aanwezig. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/428 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G.F.M. Hoffmans),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: H. Buizer).

Procesverloop

Bij het op 21 november 2019 mondeling door de de teamchef van Basisteam (BT) Segbroek aan eiser meegedeelde besluit, schriftelijk bevestigd op 25 november 2019, (tezamen het primaire besluit) is hij buiten functie gesteld. Voorts is hem de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, ontzegd.
Bij e-mailbericht van 22 november 2019 hebben de teamchefs van het BT het team geïnformeerd over de buitenfunctiestelling van eiser.
Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het e-mailbericht van 22 november 2019 niet-ontvankelijk.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 10 november 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser is sinds januari 2009 aangesteld bij de politie, laatstelijk in de functie van
Generalist Gebiedsgebonden Politiezorg (GGP) bij het BT Segbroek, eenheid Den Haag, in de rang van hoofdagent.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2019 is eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk
ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim - bestaande uit het vele malen zonder dienstbelang en in strijd met de Wet politiegegevens (Wpg) (voor privé-doeleinden) raadplegen van politiesystemen - met een proeftijd van twee jaar.
Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
Bij e-mailbericht van 20 november 2019 is aan het team meegedeeld dat een
student/stagiair op die dag omstreeks 08:45 zijn jas (een zwarte parka met een lichte bontkraag, met daarin onder meer een portemonnee en een huissleutel) heeft opgehangen aan de kapstok en dat de jas is verdwenen. Aan de collega’s wordt verzocht om na te gaan of de jas, misschien per ongeluk, is meegenomen.
Op 22 november 2019 is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de teamchef.
Daarin is vermeld dat op 20 november 2019 beelden van de inpandige camera’s zijn opgevraagd, omdat het niet aannemelijk was dat de jas per ongeluk was meegenomen. De teamchef heeft op de camerabeelden gezien dat eiser zich herhaaldelijk in het gangetje bij de kapstok bevond, dat hij zelf een winterjas aan had, dat hij op enig moment in de camera keek en dat hij later een zwart voorwerp met een beige rand vasthield. Zij heeft op
21 november 2019 telefonisch contact opgenomen met eiser en hem meegedeeld dat hij werd verdacht van diefstal. Hij heeft de jas op dezelfde dag teruggebracht. Eiser heeft verteld dat hij de jas had meegenomen, omdat hij dacht dat de jas van hem was. Thuis heeft hij ontdekt dat dit niet het geval was. Hij heeft dit op dat moment niet doorgegeven aan het bureau en had de jas bij zijn volgende dienst op 22 november 2019 willen meenemen. Eiser is direct buiten functie gesteld en tegen hem wordt als verdachte van diefstal van een jas een
strafrechtelijk onderzoek gestart.
Op 22 november 2019 heeft de stagiair aangifte gedaan van diefstal van zijn jas met daarin persoonlijke spullen vanuit de garderobe van het politiebureau Segbroek.
1.4.
Bij e-mailbericht van 22 november 2019 hebben de teamchefs het team
geïnformeerd over de buitenfunctiestelling van eiser wegens verdenking van diefstal.
1.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarbij hij op grond van
artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buiten functie is gesteld in afwachting van een mogelijke schorsing. Voorts is hem op grond van artikel 73, eerste lid, van het Barp de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, ontzegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
Door verweerder is een disciplinair onderzoek ingesteld.
1.7.
Bij brief van 19 februari 2020 heeft de Officier van Justitie eiser meegedeeld dat
niet bewezen kan worden dat hij het oogmerk had zich de jas wederrechtelijk toe te eigenen, zodat van diefstal geen sprake is. Daarom wordt de zaak geseponeerd op code 2. De strafzaak is hiermee afgedaan.
1.8.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire
besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het e-mailbericht van 22 november 2019 niet-ontvankelijk.
1.9.
Hangende de beroepsprocedure tegen het bestreden besluit heeft verweerder bij
besluit van 9 juni 2021 de bij besluit van 21 februari 2019 opgelegde straf met onmiddellijke ingang ten uitvoer gelegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juni 2021. Deze procedure loopt nog.
Wat is het standpunt van partijen?
2. Verweerder volgt het advies van de Bezwaarcommissie HRM (de commissie) van
8 december 2020. De commissie stelt dat eiser, door het onder de geschetste omstandigheden wegnemen van de jas de verdenking van diefstal over zich heeft afgeroepen en dat, ook als hij de jas per vergissing zou hebben meegenomen, van hem verwacht mocht worden dat hij bij ontdekking van die vergissing direct het bureau daarvan in kennis zou hebben gesteld. Dit klemt te meer omdat zich in de jas nog persoonlijke eigendommen bevonden. Een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim is in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel.
3. Eiser heeft aangevoerd dat wordt verwezen naar camerabeelden, die geen
onderdeel uitmaken van het procesdossier. Er wordt suggestief verwoord wat op de camerabeelden te zien zou zijn. Hij betwist dit. De verdenking van diefstal zou ook blijken uit het feit dat hij de jas niet direct heeft teruggebracht. Zelfs al zou er geen sprake zijn van diefstal, dan betekent het niet direct melden van de vergissing niet dat sprake is van geschonden vertrouwen. Hij stelt zich op het standpunt dat van diefstal geen sprake was, zoals ook blijkt uit het sepot. Hij heeft pas de volgende dag gemerkt dat de jas niet van hem was. Er zat niets van waarde in de jas en deze was afkomstig van een kapstok waar oude overgebleven jassen en uniformjassen hingen. Daarom heeft hij besloten de jas de dag daarna mee te nemen naar het werk. Ook verweerder ging er, gelet op de e-mail die is rondgestuurd, van uit dat sprake was van een vergissing. Ten onrechte is gesteld dat er na het strafrechtelijk sepot voldoende reden was om de buitenfunctiestelling te handhaven.
4. Verweerder heeft bij brief van 11 mei 2021 dvd’s aan de rechtbank gezonden met
de camerabeelden van 20 november 2019.
Wat is het oordeel van de rechter?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep is beperkt tot de buitenfunctiestelling. De rechtbank zal zich bij haar oordeel hiertoe beperken. Het besluit van 9 juni 2021 valt voorts buiten de omvang van dit geschil.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een ordemaatregel als buiten-functiestelling uitgangspunt dat niet beslissend is of de juistheid van de gegevens die aanleiding vormden tot het treffen van die maatregel onbetwist vast staat, maar of die gegevens - voor zover niet apert onjuist - van dien aard en ernst zijn dat daaraan redelijkerwijs de conclusie kon worden verbonden dat de ambtenaar niet kon worden gehandhaafd in zijn functie. Een bestuursorgaan heeft in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel indien sprake is van een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van de ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft of gaat verrichten.
Niet in geschil is dat eiser vanuit het bureau een jas heeft meegenomen, die van de stagiair bleek te zijn. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op gedragingen van eiser op de camerabeelden en zijn verklaring van 21 november 2019, bij verweerder ten tijde van het treffen van de ordemaatregel een serieuze verdenking kon bestaan van ernstig plichtsverzuim. Er was sprake van een concrete verdenking van een ernstig strafbaar feit, te weten dat de mogelijkheid bestond dat eiser de jas zou hebben gestolen. Het latere sepot van de strafrechtelijke procedure met code 02 kan hier niet aan afdoen, nu hieruit niet volgt dat eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat, indien al moet worden gesproken van een vergissing, sprake is van ernstige nalatigheid bij het omgaan met het eigendom van een ander. Eiser heeft niet onmiddellijk nadat hij heeft ontdekt dat het niet zijn jas was het bureau daarvan in kennis heeft gesteld. Daarmee is het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen geschonden. Het vorenstaande rechtvaardigde het treffen van een ordemaatregel.
5.3.
Het standpunt van eiser dat de duur van de buitenfunctiestelling onredelijk lang is, wordt niet gevolgd. De rechtbank overweegt dat naast het strafrechtelijk onderzoek ook een disciplinair onderzoek is opgestart. Het disciplinair onderzoek is op enige moment uitgebreid na (meer) gebleken omstandigheden. Zorgvuldig onderzoek in een dergelijke situatie kost nu eenmaal enige tijd.
6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2667,