ECLI:NL:RBDHA:2021:1247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
NL20.22211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 4 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag heeft eerder, op 10 februari 2020, het beroep van eiser gegrond verklaard omdat er niet tijdig een besluit was genomen op zijn asielaanvraag. De rechtbank had verweerder opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft op 31 december 2020 opnieuw beroep ingesteld, omdat er wederom geen besluit was genomen en de termijn van 21 maanden was overschreden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de eerdere opdracht en dat de maximale rechterlijke dwangsom is verbeurd. De rechtbank overweegt dat, gezien de capaciteitsproblemen bij verweerder en de coronacrisis, er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank heeft daarom besloten dat verweerder binnen acht weken na deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is de dwangsom verhoogd naar € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, omdat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de eerdere opdracht.

De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 265,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22211
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 4 januari 2019 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 10 februari 2020 (NL19.30511) het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak een besluit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
Op 31 december 2020 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

Overwegingen

Inleiding
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2. Eiser voert aan dat verweerder nog niet heeft beslist op zijn asielaanvraag en dat de termijn van 21 maanden inmiddels is overschreden. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen twee weken op zijn asielaanvraag dient te beslissen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag.
3. De rechtbank heeft bij brief van 31 december 2020 aan verweerder gevraagd om alle stukken in te dienen die op de zaak betrekking hebben en om een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 14 januari 2021 verweer gevoerd.
3.1.
In die brief heeft verweerder aangegeven dat het beroep terecht is ingediend, nu de eerder opgelegde beslistermijn is verstreken en de maximale rechterlijke dwangsom is volgelopen. Hij heeft het standpunt ingenomen dat gelet op de doorlooptijden in asielzaken, de achterstanden bij de IND, en de genomen maatregelen inzake het coronavirus, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of termijn moet worden opgelegd. Verweerder verzoekt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) om een termijn van acht weken op te leggen voor het houden van een aanvullend gehoor en een termijn van acht weken om vervolgens te beslissen op de aanvraag.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat op 7 januari 2019 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden. Omdat vervolgstappen uitbleven, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 10 februari 2020 (NL19.30511) het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak een besluit te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
4.1.
Verweerder heeft erkend dat de opdracht van de rechtbank niet is uitgevoerd. Er moet nog een aanvullend gehoor worden gehouden. Nu de hiervoor genoemde rechterlijke dwangsom geheel is verbeurd en verweerder nog steeds niet op de asielaanvraag van eiser heeft beslist, is het beroep kennelijk gegrond.
5. De rechtbank overweegt dat, gelet op de capaciteitsproblemen bij verweerder en de problemen door de coronacrisis sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom een afwijkende beslistermijn bepalen.
5.1.
De Afdeling heeft in de onder 3.1 genoemde uitspraak van 8 juli 2020 overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
5.2.
Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 4 januari 2019. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is op 4 oktober 2020 overschreden. Verweerder kan dus niet meer binnen de redelijke termijn een beslissing nemen op de asielaanvraag van eiser. In lijn met de memorie van toelichting bij de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2005/06, 30435, nr. 3), moet het belang van snelle besluitvorming soms wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. Nu het absoluut onmogelijk is voor verweerder om nog binnen de redelijke termijn op de asielaanvraag van eiser te beslissen en het van belang is dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
6. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. Het staat de rechter vrij de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), waarin alle zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag zijn vertegenwoordigd, heeft op 25 maart 2020 unaniem geadviseerd dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet echter aanleiding om die dwangsom te verhogen tot een bedrag van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, nu verweerder nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de onder 4 genoemde opdracht van de rechtbank.
7. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 265,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
- draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 200,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 265,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de
gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.