ECLI:NL:RBDHA:2021:12403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
09/807891-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door administratief medewerker gedurende lange periode

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als administratief medewerker gedurende bijna acht jaar geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte heeft in totaal ruim zeshonderdduizend euro overgemaakt naar haar eigen bankrekeningen en die van haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever, en dat zij dit deed door middel van het opstellen van spookfacturen. De verdachte heeft het vertrouwen van haar werkgever ernstig beschaamd en heeft geen serieuze poging gedaan om het onrechtmatig verkregen geld terug te betalen.

Tijdens de rechtszitting op 3 november 2021 heeft de verdachte haar schuld bekend, en de verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar echtscheiding en de zorg voor haar kinderen, maar heeft uiteindelijk besloten om de gevorderde straf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering.

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat er al een civiele procedure had plaatsgevonden waarin de verdachte was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de benadeelde partij geen belang meer had bij haar vordering in deze strafzaak. De rechtbank heeft de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel onthouden, gezien haar beperkte financiële middelen en het feit dat de benadeelde partij al een executoriale titel had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/807891-19
Datum uitspraak: 17 november 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.P.D. Visser naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 11 november 2011 tot en met 20 juni 2019 te Lisse en/of Voorhout, gemeente Teylingen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) EUR 624.562,50), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als administratief medewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist het ten laste gelegde feit niet en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor het ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, opgemaakt op 25 juni 2019, p. 17-82;
- proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 januari 2020, p. 204-206;
- proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 10 februari 2021, p. 88-124;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 november
2021.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij in de periode
van11 november 2011 tot en met 20 juni 2019 te Lisse en/of Voorhout, gemeente Teylingen, telkens opzettelijk geldbedragen,
vanin totaal EUR 624.562,50, die toebehoorden aan [benadeelde partij] ., en welke verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als administratief medewerkster, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (de echtscheiding, de slechte financiële situatie en de zorg voor haar minderjarige kinderen) en haar een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte is bereid mee te werken aan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Ook is de verdachte bereid om een taakstraf uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft haar positie als administratief medewerker bij [benadeelde partij] . misbruikt door gedurende bijna acht jaren steeds geldbedragen over te maken naar haar bankrekeningen en de bankrekeningen van twee van haar (minderjarige) kinderen. In totaal heeft de verdachte op die manier een bedrag van ruim zeshonderdduizend euro weggenomen. De verdachte heeft dit gedurende lange tijd buiten het zicht van [benadeelde partij] . kunnen doen door vele zogenoemde spookfacturen op te stellen. De verdachte heeft door haar handelen het vertrouwen dat [benadeelde partij] . in haar had gesteld in ernstige mate beschaamd en zij heeft haar voormalig werkgever fors benadeeld. De verdachte heeft slechts gehandeld uit eigen gewin om, zoals zij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, een luxer leven te kunnen leiden.
De rechtbank weegt daarbij ook mee dat de verdachte het ontstane nadeel niet ongedaan heeft gemaakt of daartoe een serieuze poging heeft gewaagd, maar al het geld in de loop der jaren heeft uitgegeven. Weliswaar beschikt de verdachte sinds haar ontslag op staande voet en de echtscheiding met haar ex-partner over beperkte financiële mogelijkheden, maar de verdachte had in ieder geval een begin kunnen maken met de terugbetaling. Daartoe is zij niet alleen uit moreel oogpunt al lange tijd gehouden, maar ook op basis van het vonnis van de kantonrechter van 5 februari 2020, waarin de verdachte is veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 533.849,88.
Nederlandse rechters hebben met elkaar afgesproken dat op strafbare feiten met een financiële benadeling als hier aan de orde als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met een bandbreedte van 18 en 24 maanden. De vraag is of er in dit geval aanleiding bestaat om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank kijkt dan naar het volgende.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 13 oktober 2021. Hieruit blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 juli 2021 betreffende de verdachte. Het is voor de reclassering en de verdachte vooralsnog onduidelijk wat haar heeft bewogen tot het plegen van het delict. In verband daarmee en het feit dat de verdachte op dit moment leeft van een uitkering, schat de reclassering de kans op herhaling in als gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wil meewerken aan de geadviseerde voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte openheid gegeven over de fouten die zij heeft gemaakt. De verdachte toont zich ter terechtzitting schuldbewust en toont zelfinzicht door haar daden sterk af te keuren. Tegelijkertijd is het zo dat de verdachte nog geen inzicht heeft in de achterliggende reden van haar handelen. Om dit uit te zoeken, heeft de verdachte contact opgenomen met de GGZ en De Waag en is zij gestart met ambulante behandeling. Op vragen van de rechtbank tijdens de terechtzitting heeft de verdachte helaas nog geen duidelijkheid kunnen geven wat haar heeft bewogen om geld van haar voormalig werkgever te onttrekken. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij in overwegende mate de zorg over drie opgroeiende kinderen heeft. De verdachte heeft medegedeeld dat zij vreest voor een gevangenisstraf. Tegelijkertijd is er volgens de verdachte voor de kinderen wel een oplossing mogelijk als zij voor maanden naar de gevangenis moet.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf - waarvoor de raadsman heeft bepleit - dan een gevangenisstraf. Gelet op het advies van de reclassering, de hulp die de verdachte heeft gezocht en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft geëist passend en geboden. In zoverre wijkt zij dus in het voordeel van de verdachte af van het hierboven tot uitdrukking gebrachte uitgangspunt. De bijzondere voorwaarden, en dan met name de ambulante behandeling van de verdachte, kunnen ertoe leiden dat meer inzicht wordt verkregen in de onderliggende oorzaken van het plegen van dit strafbare feit, zodat de verdachte adequaat behandeld kan worden en het recidivegevaar tot een minimum wordt beperkt.

7.De vordering van de benadeelde partij

De [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 589.590,29 bestaande uit materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 533.849,88, een bedrag van € 24.877,41 aan rente tot 19 oktober 2021 en een bedrag van € 30,863,00 in verband met de advocaatkosten die gemaakt zijn voor de civiele procedure. Tot slot is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter reeds over de vordering heeft geoordeeld in de civiele procedure, waardoor de benadeelde partij geen belang meer heeft bij haar vordering in deze strafzaak. Zij dient daarin dus niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wel heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat er reeds civielrechtelijk een executoriale titel ligt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
In een civiele procedure tussen de verdachte en de benadeelde partij is door de kantonrechter op 5 februari 2020 een vonnis gewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van € 533.849,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, met gedeeltelijke toewijzing van proceskosten conform de in civiele procedures gebruikelijke forfaitaire tarieven. Zoals ter terechtzitting is gebleken, staat geen rechtsmiddel meer open tegen dit vonnis en is in dit geschil dus definitief beslist. Anders dan de verdediging en de officier van justitie hebben aangevoerd, leidt de omstandigheid dat het vonnis van de kantonrechter in kracht van gewijsde is gegaan niet tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, maar tot afwijzing van de vordering (zie HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337, en HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594). Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij af vanwege onvoldoende belang bij haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Voor wat betreft de gevorderde schadevergoedingsmaatregel acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. De benadeelde partij heeft al geruime tijd een executoriale titel en is, zoals ter terechtzitting is gebleken, ook reeds gestart met de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter. Deze professionele onderneming heeft dus haar wegen gevonden om de vordering te kunnen incasseren en daartoe ook al middelen ingezet. Daarnaast geldt dat de verdachte op dit moment beperkte financiële middelen heeft om de vorderingen van de benadeelde partij te voldoen en ligt het niet in lijn der verwachting dat er op (korte) termijn voldoende financiële middelen komen. De rechtbank ziet, gelet op de hierboven geschetste omstandigheden, onvoldoende redenen om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en zal deze vordering eveneens afwijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd meldt bij RN Advies&Toezichtunit 7 Zuid-West aan de Bezuidenhoutsewet 179 te Den Haag op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering zal met de verdachte contact opnemen voor de eerste afspraak;
ambulante behandeling
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, onder behandeling stelt bij De Waag, of een nader te bepalen soortgelijke zorginstelling/deskundige, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/deskundige aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
geeft opdracht aan RN Advies&Toezichtunit 7 Zuid-West tot het houden van toezicht op de
naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te
begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] af;
wijst de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019168415, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, basisteam Bollenstreek-Noord, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 321).