In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als administratief medewerker gedurende bijna acht jaar geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte heeft in totaal ruim zeshonderdduizend euro overgemaakt naar haar eigen bankrekeningen en die van haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever, en dat zij dit deed door middel van het opstellen van spookfacturen. De verdachte heeft het vertrouwen van haar werkgever ernstig beschaamd en heeft geen serieuze poging gedaan om het onrechtmatig verkregen geld terug te betalen.
Tijdens de rechtszitting op 3 november 2021 heeft de verdachte haar schuld bekend, en de verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar echtscheiding en de zorg voor haar kinderen, maar heeft uiteindelijk besloten om de gevorderde straf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering.
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat er al een civiele procedure had plaatsgevonden waarin de verdachte was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de benadeelde partij geen belang meer had bij haar vordering in deze strafzaak. De rechtbank heeft de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel onthouden, gezien haar beperkte financiële middelen en het feit dat de benadeelde partij al een executoriale titel had.