ECLI:NL:RBDHA:2021:12380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
NL21.5086 en NL21.5088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-Italië terugname en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 november 2021, zijn de zaken NL21.5086 en NL21.5088 aan de orde, waarin eisers, een gezin met minderjarige kinderen, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De besluiten betroffen de niet-ontvankelijkheid van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De eisers voerden aan dat de opvang en asielprocedure in Italië ernstige tekortkomingen vertoonden, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers bijzonder kwetsbaar zijn, maar oordeelde dat de informatie die zij hebben overgelegd onvoldoende was om aan te tonen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, waarbij verweerder mag uitgaan van de adequaatheid van de Italiaanse opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.5086 en NL21.5088

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
[eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer] ,
mede namens hun minderjarige kinderen,
[kind 1] , V-nummer: [nummer] ,
[kind 2] , V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 april 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.5087 en NL21.5089, plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. ter Riet.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 7 september 2021 door de meervoudige kamer. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
V. Emechete. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2.1
Eisers voeren - samengevat - aan dat in Italië sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Overdracht is volgens eisers daarom in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onverschilligheid van de Italiaanse autoriteiten heeft bij eisers geleid tot materiële deprivatie. Eisers hebben geen goede medische hulp gehad. Eiseres heeft een wisselende bloeddruk en nierproblemen, wat ook leidt tot een verhoogd risico in het geval van een coronabesmetting. Hun zoon [kind 2] is prematuur geboren, hij heeft hartproblemen en zijn luchtwegen zijn nog niet volledig ontwikkeld. De situatie van eiseres en [kind 2] is zeer wisselend en instabiel, zodat frequente controles noodzakelijk zijn. Zo moet [kind 2] elke negen maanden worden onderzocht. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de opvangsituatie en medische zorg in Italië en kan niet stellen dat eisers in Italië maar moeten klagen. Verweerder heeft zich er ten onrechte niet van vergewist of en hoe het gezondheidssysteem in Italië onder zware druk staat of heeft gestaan door de coronacrisis. Eisers zijn een gezin met jonge kinderen en daardoor bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel [1] . Verweerder moet daarom individuele garanties vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Eisers wijzen ter onderbouwing hiervan op:
-het arrest Jawo [2] ;
-het ‘Country Report: Italy 2019 Update’ van AIDA, van 27 mei 2020;
-het rapport: 'The implementation of the Dublin III Regulation in 2019 and During COVID-19: Different figures, Same Conclusions’, van ECRE, van 28 augustus 2020;
-de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 26 mei 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2146;
-Richtsnoeren van de Europese Commissie van 16 april 2020;
-de website 'nederlandwereldwijd.nl’;
-een aantal medische stukken met betrekking tot eisers;
-interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM); en
-mailwisselingen tussen Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en de ELENA-coördinator M.C. Romano van 3 november 2020, 1 februari 2021, 20 april 2021 en 25 april 2021.
2.2
Verweerder stelt zich hierover – kort samengevat - op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2.3
Het EHRM heeft in het arrest van 23 maart 2021 [3] in de zaak M.T. tegen Nederland, gerectificeerd op 18 mei 2021, op basis van alle relevante informatie die bekend was op het moment van het nemen van dat arrest, geoordeeld dat door een aantal wetswijzigingen in Italië in oktober 2020 eerdere wetgeving (het Salvini-decreet) is teruggedraaid. Er is sindsdien (weer) sprake van eerstelijnsopvang (CAS) en tweedelijnsopvang (SAI).
In de circular letter van 8 februari 2021 heeft de Italiaanse overheid de andere lidstaten geïnformeerd dat in de SAI-opvanglocaties, onder andere, gezinnen met minderjarige kinderen opgevangen kunnen worden. Er kan daarom volgens het EHRM vanuit worden gegaan dat de toegang tot de opvang(voorzieningen) in het SAI-netwerk is hersteld voor (bijzonder) kwetsbaren. Overdracht aan Italië zal daarom volgens het EHRM niet leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Het EHRM heeft verder in die zaak geoordeeld dat zelfs als de vreemdeling en haar kinderen, gedurende het plaatsingsproces voor de SAI-opvang, in eerste instantie in een eerstelijnsopvangcentrum zouden worden opgevangen, er geen reden is anders te oordelen [4] . Daarbij neemt het EHRM in aanmerking dat de nieuwe wetswijzingen ook een uitbreiding inhouden van de faciliteiten die worden geboden in de eerstelijnsopvangcentra en dat effectieve toegang tot essentiële diensten volgens het UNHCR is gegarandeerd. In de uitspraak in de zaak A.B. [5] heeft het EHRM dit oordeel herhaald.
2.4
Eisers wijzen in hun reactie van 6 september 2021 nog op een e-mail van Romano van 6 september 2021. Hieruit blijkt volgens eisers dat iedereen weliswaar toegang heeft tot medische spoedhulp, maar dat het in de praktijk enige dagen tot weken kan duren voordat kwetsbare personen zijn geregistreerd en volledige medische hulp ontvangen. Dit kan de gezondheid van eiseres en [kind 2] verder schaden.
Ter zitting op 7 september 2021 wijzen eisers nog op het rapport van SFH/Borderline-Europe: ‘Aufnahmebedingungen in Italien’ van 10 juni 2021 en het ‘Country Report: Italy 2020 Update’ van AIDA, van 3 juni 2021. Uit deze stukken blijkt volgens eisers dat er in theorie veel lijkt te zijn verbeterd, maar dat dit in de praktijk niet het geval is. Het aantal plaatsen in de SAI-opvang is beperkt en daarom eigenlijk alleen beschikbaar voor statushouders en alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Zelfs extra kwetsbare personen worden vaak doorgestuurd naar de eerstelijnsopvang (CAS). In de CAS-opvang is geen sprake van verbeterde omstandigheden. Daarnaast is de toegang tot de asielprocedure voor Dublinterugkeerders problematisch. Zo moet er vaak ver worden gereisd, zijn er lange wachttijden en moeten ze alles zelf regelen. In de tussentijd is er geen medische zorg mogelijk.
2.5
Verweerder heeft bij brief van 2 september 2021 en op zitting hierop gereageerd.
2.6
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7
In beginsel mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
2.8
De rechtbank stelt vast dat, gelet op wat verweerder op zitting naar voren heeft gebracht, niet langer in geschil is dat eisers bijzonder kwetsbaar zijn, in de zin van het arrest Tarakhel. Aangezien verweerder zich echter in de bestreden besluiten op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet als zodanig kunnen worden aangemerkt, merkt de rechtbank dit aan als een gebrek in de bestreden besluiten. De rechtbank ziet wel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.
2.9
Uit de in 2.3 genoemde arresten van het EHRM volgt dat ten aanzien van de opvangvoorzieningen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en/of de toegang daartoe dusdanig is verslechterd sinds die arresten dat reëel en voorzienbaar is dat overdracht zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat de door eisers overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de toepassing van de asielprocedure, de opvangvoorzieningen dan wel de leefomstandigheden in Italië, waaronder de toegang tot medische zorg, sinds het M.T-arrest en het A.B.-arrest, zodanig zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt en dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Jawo.
Het beroep van eisers op de rapporten van AIDA van 27 mei 2020 en 3 juni 2021, het SFH/Borderline-Europe van 10 juni 2021, ECRE van 28 augustus 2020 en op de interim measures van het EHRM, slaagt niet. Deze stukken – en de daarin opgenomen informatie – en interim measures hebben namelijk betrekking op de situatie van vóór die arresten.
Uit de door eisers overgelegde mailwisselingen tussen VWN en Romano blijkt dat wordt erkend dat sprake is van zodanige wetswijzigingen dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen in beginsel worden opgevangen in adequate opvangvoorzieningen en dat dit ook geldt voor zogenaamde Dublinterugkeerders. Wel blijkt hieruit ook dat het formaliseren van een asielaanvraag tijd kost, waardoor het ook enige tijd kan duren tot toegang wordt verkregen tot opvangcentra die specifiek zijn ingericht voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Verweerder kan echter worden gevolgd in het standpunt dat deze informatie niet nieuw is, maar al blijkt uit eerdere informatie, zoals het rapport van AIDA van 27 mei 2020. Deze informatie is door het EHRM in de eerder genoemde arresten M.T. en A.B. bij de beoordeling betrokken. De rechtbank leidt bovendien uit het M.T. -arrest af dat de eerstelijns opvang (CAS), als daar een korte periode moet worden verbleven, een aanvaardbare kwaliteit heeft.
Dat eisers niet in aanmerking zouden komen voor SAI-opvang, en de CAS-opvang in hun geval dus niet tijdelijk van aard zou zijn, volgt de rechtbank niet. Uit de circular letter van
8 februari 2021 blijkt immers dat gezinnen met minderjarige kinderen wel in aanmerking komen voor SAI-opvang. In het A.B-arrest heeft het EHRM ook nog geoordeeld dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat daaraan niet afdoet dat in de SAI-opvang geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublinterugkeerders [6] .
Verweerder kan verder worden gevolgd in het standpunt dat niet blijkt waarop Romano haar conclusie, dat sprake is van “een zeer groot risico dat families op straat moeten verblijven in afwachting van plaatsing in de SAI-locaties” heeft gebaseerd. Deze conclusie volgt ook niet uit de rapporten waarop eisers zich hebben beroepen. Er is dan ook niet gebleken dat op dit punt sprake is van een structureel probleem waar elke Dublinterugkeerder mee te maken krijgt. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de Italiaanse autoriteiten er bij de aankondiging van de overdracht op worden gewezen dat het om een gezin met minderjarige kinderen gaat. Als de Italiaanse autoriteiten in reactie daarop te kennen geven geen adequate opvangcapaciteit te hebben, moet en zal verweerder (tijdelijk) afzien van overdracht.
Als de Italiaanse autoriteiten niet reageren op de aankondiging van de feitelijke overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen mag verweerder ervan uitgaan dat adequate opvang beschikbaar is en zal worden geboden. De rechtbank overweegt verder dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat als incidenteel sprake zou zijn van het niet verkrijgen van adequate opvang, hierover niet kan worden geklaagd bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat die autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen.
De omstandigheid dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 26 mei 2021 [7] een ander gewicht heeft toegekend aan de informatie van Romano doet aan bovenstaande overwegingen van de rechtbank niet af en leidt dan ook niet tot een andere beslissing. Er is niet gebleken dat het regelmatig voorkomt dat kwetsbare personen gedurende langere tijd geen opvang krijgen en op straat moeten verblijven.
Ten aanzien van de asielprocedure in Italië overweegt de rechtbank dat de door eisers overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Bovendien laat deze informatie geen wezenlijk ander beeld zien dan in de zaken die bij het EHRM en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan de orde zijn geweest [8] . De Italiaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielverzoeken in behandeling te nemen en dus ook te voldoen aan de daarbij behorende verplichtingen. Dit betekent dat de Italiaanse autoriteiten de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn dienen te respecteren. Voor zover Italië in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, meent verweerder terecht dat eisers ook daarover dienen te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Met de aangehaalde informatie hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat in hun concrete situatie die mogelijkheid niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten een door hen ingediende klacht niet serieus zullen nemen.
Het betoog van eisers dat het gezondheidssysteem in Italië door de coronacrisis onder zware druk staat of heeft gestaan leidt niet tot een ander oordeel. Dit is in Nederland niet anders en eisers hebben niet bestreden dat toegang tot essentiële medische zorg te allen tijde mogelijk is en dat ook reguliere medische zorg beschikbaar is na registratie van het asielverzoek in Italië. Die beschikbaarheid wordt ook ondersteund door de informatie in de link die Romano in haar e-mail van 6 september 2021 heeft gestuurd. Ook in dit opzicht kan daarom niet worden geconcludeerd dat Italië de verdragsverplichtingen schendt.
Het persoonlijk relaas van eisers geeft ook geen aanleiding om te oordelen dat Italië zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. Eisers hebben verklaard dat zij jarenlang in Italië hebben verbleven en dat zij meerdere asielverzoeken konden indienen en opvang hebben gekregen. Met het overgelegde proces-verbaal van aangifte hebben eisers, hoe verdrietig het ook is wat zij hebben meegemaakt, niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten voor wat betreft de medische zorg voor eiseres en haar kinderen, in strijd met artikel 3 van het EVRM hebben gehandeld of zullen handelen.
2.11
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangen van de kinderen en medische situatie
3.1
Eisers voeren verder aan dat verweerder de belangen van de kinderen niet voorop heeft gesteld en dat overdracht in verband met de medische situatie van eiseres en [kind 2] van onevenredige hardheid is.
3.2
Op grond van artikel 6 van de Dublinverordening stellen lidstaten, bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, het belang van het kind voorop.
3.3
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover op dit moment van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van die bevoegdheid.
3.4
Zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld [9] , hebben de uit de preambule van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot het familie- en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag gevonden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16.
Ook daarnaast beoogt de Dublinverordening waarborgen te bieden voor gezinsleden.
3.5
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt of dat een bijzonder samenstel van factoren maakt dat de behandeling van de asielverzoeken in Nederland voor de hand ligt.
Zoals verweerder in de bestreden besluiten en ter zitting heeft toegelicht, zijn de belangen van de minderjarige kinderen van eisers betrokken bij de besluitvorming en is daar in het algemeen gewicht aan toegekend. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in die belangenafweging onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van de kinderen. Nu de waarborgen die het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind beoogt te bieden hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening en dit er niet toe heeft geleid dat minderjarigen zijn uitgezonderd van de werking van de Dublinverordening, kan een op goede gronden op de Dublinverordening gebaseerde overdracht op zichzelf niet zodanig ingrijpend worden geacht dat de belangen van kinderen daardoor zonder meer worden geschaad.
Wat eisers hebben aangevoerd en overgelegd heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Eisers hebben daarmee niet inzichtelijk gemaakt dat, en op welke wijze de belangen van de kinderen worden geschaad wanneer zij niet worden toegelaten tot de nationale procedure.
Het betoog van eisers is bovendien grotendeels een herhaling van wat ze al in de besluitvormingsprocedure naar voren hebben gebracht. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit op gereageerd. Zoals in 2.10 is overwogen hebben eisers verder niet bestreden dat toegang tot essentiële medische zorg in Italië te allen tijde mogelijk is en dat ook reguliere medische zorg beschikbaar is na registratie van het asielverzoek in Italië. Controles in het kader van medische behandeling vinden plaats. Eisers hebben onvoldoende geconcretiseerd dat dit in hun geval onvoldoende is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers hebben aangegeven dat [kind 2] elke negen maanden moet worden gecontroleerd, zodat dit, ook als de registratie van hun asielverzoeken enige tijd op zich zou laten wachten, nog tijdig kan plaatsvinden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.
De beroepen zijn ongegrond.
5. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1. punt voor het verschijnen op zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart de beroepen ongegrond;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, voorzitter, mr. R.J. van Lochem en mr. M. van Veelen, leden, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.EHRM, 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
2.HvJ EU, 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
3.EHRM, 23 maart 2021, M.T. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
4.Rechtsoverwegingen 55 en 57.
5.EHRM, 27 mei 2021, A.B. tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
6.Rechtsoverweging 36 en 37.
8.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, en meer recent van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464.
9.Zie onder meer de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:238.