ECLI:NL:RBDHA:2021:12350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/2866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van het inburgeringsvereiste wegens beperkte cognitieve vaardigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. Deze aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 september 2021 zijn zowel eiseres als haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris ook niet aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Eiseres voerde aan dat haar beperkte cognitieve vaardigheden, zoals vastgesteld door een psychiater, een reden zouden moeten zijn voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij de nodige inspanningen had geleverd om te slagen voor het inburgeringsexamen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die ontheffing van het inburgeringsvereiste rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag van eiseres af te wijzen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/2866
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

(gemachtigde: mr. L.F. Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. van der Sluis).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2] (referent)’ afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 15 april 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 september 2021 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geb. datum] 1963 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op [Datum] 2016 gehuwd met referent in Marokko.
2. Op 5 oktober 2018 is door referent namens eiseres voor de eerste maal verzocht om afgifte van een mvv met het oog op verblijf bij referent. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 31 januari 2019 omdat, kort gezegd, eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 19 april 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 oktober 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, is het daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard. [2]
3. Op 24 april 2020 heeft eiseres de huidige aanvraag ingediend. Daarbij heeft zij verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een (onvertaalde) ingevulde vragenlijst van arts dr. Gagné-Lamghabbar en een verklaring van psychiater dr. M. Paes overgelegd, beide van 17 december 2019. Verder heeft eiseres twee verklaringen van 18 september 2019 en 7 december 2019 van het I.M.A.I-Instituut te Nador overgelegd.
4. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en die beslissing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres voldoet niet aan het inburgeringsvereiste, zonder dat er redenen zijn om daarvoor ontheffing te verlenen. Dat uit de verklaring van dr. Paes blijkt dat de cognitieve vaardigheden van eiseres beperkt zijn, betekent volgens verweerder niet dat zij het examen niet kan afleggen of geen inspanningen kan leveren ter voorbereiding op het basisexamen inburgering (hierna: inburgeringsexamen). Er is geen diagnose gesteld die aan passende inspanningen door eiseres in de weg staat. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar best heeft gedaan om te slagen voor (onderdelen van) het inburgeringsexamen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de lesstof geschikt voor analfabeten heeft gebruikt. Ook heeft zij niet aangetoond hoe lang zij heeft gestudeerd.
5. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft ontheven van het inburgeringsvereiste. Zij wijst in dit kader op de verklaring van dr. Paes van 17 december 2019. Hieruit blijkt dat de cognitieve vaardigheden van eiseres beperkt zijn. Eiseres is analfabeet, ongeschoold en heeft enorme moeilijkheden met leren en het volgen van onderwijs. Gelet hierop stelt eiseres dat het niet noodzakelijk is om te beoordelen of er omstandigheden zijn waardoor eiseres geen inspanningen kan leveren ter voorbereiding op het inburgeringsexamen. Uit de uitslag van haar inburgeringsexamen van 20 september 2019 kan niet worden afgeleid dat zij zich niet op passende wijze heeft voorbereid.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw [3] kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien een inburgeringsplichtige vreemdeling niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. Niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is en het inburgeringsexamen niet heeft gehaald. In geschil is slechts of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres in aanmerking moet komen voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [4]
7. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het Hof [5] in de zaak K. en A. van 9 juli 2015 [6] en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling [7] van 19 november 2015 [8] volgt dat een inburgeringsplichtige vreemdeling moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, als blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn of haar geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij moet rekening worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen (met goed gevolg) kan worden afgelegd. Het Hof noemt hierbij specifiek de aspecten leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand (ook van de betrokken gezinsleden van de gezinshereniger).
8. Naar aanleiding van dit arrest en deze uitspraken heeft verweerder zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vc [9] , gewijzigd. [10] Volgens dit nieuwe beleid spelen in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden, de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol. De stelling van eiseres dat een beoordeling door verweerder of eiseres inspanningen ter voorbereiding op het examen kan leveren niet noodzakelijk is, treft reeds daarom geen doel.
9. Verweerder heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd om zich voor te bereiden op en te slagen voor het examen. Hoewel uit de verklaring van dr. Paes van 17 december 2019 blijkt dat de cognitieve vaardigheden van eiseres beperkt zijn, is dat volgens diezelfde verklaring gelegen in haar persoonlijkheid, haar opvoeding en haar sociale omstandigheden. Een diagnose met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiseres is niet gesteld. Uit deze verklaring volgt dan ook niet dat eiseres op medische gronden niet in staat is om passende inspanningen te leveren of voor (onderdelen van) het examen te slagen. Verweerder heeft ook voldoende rekening gehouden met het opleidingsniveau van eiseres en haar overige (sociale) omstandigheden door lesmateriaal aan te bieden dat speciaal is ontwikkeld voor analfabeten. Gesteld noch gebleken is dat dit materiaal niet geschikt is voor eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres voor het inburgeringsexamen dat zij op 20 september 2019 heeft afgelegd, op alle onderdelen de laagst mogelijke score heeft behaald. Verweerder merkt niet ten onrechte op dat daaruit niet kan worden opgemaakt dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen om voor (onderdelen van) het examen te slagen.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor het inburgeringsvereiste gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.ECLI:EU:C:2015:453.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Zie WBV 2015/22, Staatscourant 23 december 2015, nr. 45363.