ECLI:NL:RBDHA:2021:12312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20.11917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser had eerder op 4 december 2015 een asielaanvraag ingediend die op 31 maart 2017 was afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de eerdere aanvraag in rechte vaststaat. De opvolgende aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, waarop eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser heeft aangevoerd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat er sprake is van een verdere geloofsintensivering. Echter, de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dat de verklaringen van eiser onvoldoende waren om de geloofwaardigheid van zijn bekering te onderbouwen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de afvalligheid van eiser niet als een separaat element hoefde te worden aangemerkt, omdat hij in Afghanistan een niet-praktiserend moslim was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris niet hoefde te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de aanvraag van eiser een tweede asielaanvraag betrof en de eerdere aanvraag niet was afgewezen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11917
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Rasul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B. Kemalli).

Procesverloop

Eiser heeft eerder op 4 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 31 maart 2017 is de aanvraag afgewezen. Het beroep en hoger beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard. De afwijzing van die asielaanvraag staat dus in rechte vast.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.11918, plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malwand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en hij is geboren op [1985] .
2. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat er sprake is van een verdere geloofsintensivering.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit;
2. Bekering tot het christendom;
3. Problemen vanwege werkzaamheden.
4. Verweerder heeft relevant element 1 geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de relevante elementen 2 en 3 niet geloofwaardig geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij geprobeerd heeft uit te leggen dat hij de spirituele kant van het christendom zo belangrijk vindt in tegenstelling tot het “systeemgeloof” waarmee hij in de islam is opgegroeid. Het is niet vreemd dat eiser niet concreet kan verklaren over hoe je God bereikt; dat is ook niet concreet. Er is geen gelovige die hier een concreet antwoord op kan geven. Eiser heeft verder blijk gegeven van een verdieping in het christelijke geloof door zijn uitleg over de drie-eenheid, zijn favoriete Bijbelverhaal, de apostelen en de feestdagen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bekering tot het christendom in Nederland niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verweerder heeft eisers verklaringen beoordeeld overeenkomstig Werkinstructie 2019/18. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft verklaard over de motieven voor en het proces van bekering. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser meermaals heeft gezegd iemand te zijn die dingen goed bestudeert en analyseert voordat hij een beslissing neemt of iets gelooft. Verweerder heeft hierover kunnen overwegen dat het voorgaande niet rijmt met de door eiser gestelde bewuste keuze voor het christendom, terwijl hij nog bezig is met het lezen van het nieuwe testament. Dat eiser in het christendom antwoorden heeft gevonden op vragen over, onder andere, wat er na de dood gebeurt, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten voor een weloverwogen keuze voor het christendom. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser niet heeft aangegeven waarom hij heeft besloten een kind van God te zijn na het lezen van het vers van Johannes
1.12
en waarom dit vers hem zo raakte. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de vraag of eiser vanuit een Afghaans perspectief gezien moet worden als afvallige. Afvalligheid wordt in Afghanistan immers bestraft. Dit dient beoordeeld te worden in het licht van de risico’s die bestaan bij terugkeer.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afvalligheid niet als separaat element heeft hoeven aanmerken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser in Afghanistan een niet-praktiserend moslim was en dat daaruit niet volgt dat hij altijd kritisch was over het geloof. Verweerder heeft uit eisers verklaringen in het gehoor hoogstens kunnen afleiden dat eiser geen interesse had in de islam. Eiser heeft immers verklaard dat zijn familie en vrienden het geloof niet praktiseren en dat eiser niet gedwongen religieus was. Eiser heeft verder verklaard niet geïnteresseerd te zijn geweest in een andere religie en hij heeft verklaard geen afstand te hebben gedaan van de islam. Uit de verklaringen van eiser kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van twee duidelijk te
onderscheiden fasen, een fase van afvalligheid en vervolgens een fase van bekering, terwijl de motieven voor het een en het ander ook niet uiteenlopen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 29 januari 2016. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte buiten beschouwing gelaten of eiser vanuit Afghaans perspectief gezien wordt als afvallig. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat artikel 8 van het EVRM2 op hem van toepassing is, omdat zijn familie in Nederland verblijft en zijn ouders in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven toetsen aan artikel 8 EVRM. Gelet op het bepaalde in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000, wordt niet ambtshalve beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als sprake is van een tweede of volgende asielaanvraag, tenzij de eerdere asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Van dat laatste is in dit geval geen sprake en onderhavige aanvraag betreft eisers tweede asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen verweerders beslissing om het relevante element 3 ongeloofwaardig te achten. Eiser heeft voor wat betreft dit punt in zijn beroepsschrift volstaan met een verwijzing naar zijn zienswijze, maar hij heeft daarbij niet aangegeven waarom de beslissing van verweerder op dit punt onjuist is. Dat is onvoldoende. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 6 november 2013.
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
13. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.G. Nicholson A.E. van Gestel
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.