ECLI:NL:RBDHA:2021:12309
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Toetsing van verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant, geboren in Jemen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder op 10 augustus 2021 het beroep van de opposant ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft op 21 september 2021 verzet ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de behandeling van het verzet op 1 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant inmiddels was opgenomen in de Nederlandse procedure, waardoor het procesbelang in deze zaak ontbrak. De rechtbank oordeelde dat het uiteindelijke doel van de opposant, namelijk niet overgedragen te worden aan de Spaanse autoriteiten, was bereikt. De rechtbank heeft de argumenten van de opposant, waaronder de vermeende onjuiste toetsing en het niet gehoord worden, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet leidden tot een gegrond verzet.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het in behandeling nemen van de asielaanvraag slechts een gevolg was van tijdsverloop en niet als een tegemoetkoming kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door rechter A.F. Gerding, in aanwezigheid van griffier S.J. Versteeg, en werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de bekendmaking.