ECLI:NL:RBDHA:2021:12309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL21.11026 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant, geboren in Jemen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder op 10 augustus 2021 het beroep van de opposant ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft op 21 september 2021 verzet ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de behandeling van het verzet op 1 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant inmiddels was opgenomen in de Nederlandse procedure, waardoor het procesbelang in deze zaak ontbrak. De rechtbank oordeelde dat het uiteindelijke doel van de opposant, namelijk niet overgedragen te worden aan de Spaanse autoriteiten, was bereikt. De rechtbank heeft de argumenten van de opposant, waaronder de vermeende onjuiste toetsing en het niet gehoord worden, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet leidden tot een gegrond verzet.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het in behandeling nemen van de asielaanvraag slechts een gevolg was van tijdsverloop en niet als een tegemoetkoming kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door rechter A.F. Gerding, in aanwezigheid van griffier S.J. Versteeg, en werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11026 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Naam], opposant,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 10 augustus 2021 in het beroep van opposant tegen,

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft geopposeerde de aanvraag van opposant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 augustus 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep – met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen de uitspraak op 21 september 2021 verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 1 november 2021 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geopposeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat ten aanzien van Spanje nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het overgelegde AIDA rapport niet volgt dat Dublinclaimanten geen recht hebben op toegang of structureel geen toegang krijgen tot opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geopposeerde in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag aan zich te trekken.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant is van mening dat de rechtbank in de uitspraak van 10 augustus 2021 een onjuiste toetsing heeft gehanteerd en dat hij ten onrechte niet is gehoord. Opposant voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008, inzake K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308). Uit het arrest volgt dat opposant zich kan wenden tot het EHRM. Dat opposant de mogelijkheid heeft om een klacht in te dienen bij het EHRM staat los van het feit dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in dergelijk situatie het toetsingskader heeft uiteengezet. Opposant verwijst naar het arrest van het Hof van 19 maart 2019, inzake Jawo (ECLI:EU:C:2019:218, C-163/17). Uit het arrest volgt dat de bepalingen van de Dublinverordening moeten worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie Handvest (Handvest) gewaarborgde grondrechten, en met name in overeenstemming met artikel 4 van het Handvest. Met de verwijzing van de rechtbank naar het arrest van het EHRM van 2 december 2008 kan niet worden gegarandeerd dat opposant niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling.
3.1.
Verder verwijst opposant naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 juli 2021 (zaaknummer: NL21.6637) en zittingsplaats Utrecht, van 14 juli 2021 (zaaknummer: NL21.8956). In die uitspraken overweegt de rechtbank dat het AIDA rapport door geopposeerde onvoldoende kenbaar is meegewogen in de besluitvorming.
4. Geopposeerde voert ter zitting aan dat opposant geen procesbelang heeft bij onderhavige procedure. Geopposeerde heeft bij brief van 12 oktober 2021 aan opposant laten weten dat hij is opgenomen in de Nederlandse procedure. Het uiteindelijke doel van deze procedure, dat opposant niet wordt overgedragen aan de Spaanse autoriteiten, is daardoor bereikt. Subsidiair voert geopposeerde aan dat in de uitspraak van 10 augustus 2021, reeds op alle beroepsgronden is ingegaan.
5. De rechtbank oordeelt over de toetsing in verzet als volgt.
5.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 2 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2177) geoordeeld dat de beoordeling in de verzetprocedure zich beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. De ABRvS heeft tevens overwogen dat indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetsrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
5.2.
Alvorens de toetsing in verzet plaatsvindt, toets de rechtbank – al dan niet ambtshalve – of partijen (nog) procesbelang hebben bij de behandeling van de zaak. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen (vergelijk de uitspraken van de ABRvS van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:219 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@98615/201405774-1-a3/) en van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415). Bij de beoordeling van het procesbelang betrekt de rechtbank alle relevante stukken.
6. De rechtbank oordeelt over het procesbelang van opposant als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de mededeling van geopposeerde, dat opposant is opgenomen in de Nederlandse procedure, van belang is bij de beoordeling of opposant procesbelang heeft bij onderhavige procedure. Geopposeerde merkt terecht op dat het uiteindelijke doel van opposant, om niet overgedragen te worden aan de Spaanse autoriteiten, door de mededeling van geopposeerde is bereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het procesbelang ontbreekt in onderhavige procedure.
7. Omdat het procesbelang is komen te vervallen is het verzet niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS, van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:182), kan het alsnog in behandeling nemen van de asielaanvraag niet worden aangemerkt als een tegemoetkoming, het is louter een gevolg van tijdsverloop.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Gerding, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.