ECLI:NL:RBDHA:2021:12305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL21.14464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had op 24 april 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 in Breda heeft eiser aangevoerd dat er in Italië tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, waardoor hij niet gegarandeerd is van opvang bij terugkeer. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de algemene situatie van asielzoekers in Italië, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht aan Italië een schending van zijn rechten zou opleveren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de relevante juridische termen en eerdere uitspraken van de Afdeling en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.D. van Elst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.14465 plaatsgevonden op 21 oktober 2021, te Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. E.H. Bokhorst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1993 en bezit de Syrische nationaliteit. Op 24 april 2021 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hierin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 31 maart 2021 de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan Verordening (EU) nr. 603/2013 (de Eurodacverordening) op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Nederland heeft Italië dan ook verzocht om eiser over te nemen. Op grond van artikel 22 van de Dublinverordening moet de aangezochte lidstaat in ieder geval binnen twee maanden nadat hij het overnameverzoek heeft ontvangen reageren en staat het zonder reactie laten verstrijken van deze termijn gelijk met aanvaarding van het verzoek. Nu de autoriteiten van Italië niet tijdig op het verzoek hebben gereageerd, staat sinds 12 juli 2021 de aanvaarding door Italië vast. [1] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser heeft aangevoerd dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, op grond waarvan ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij terugkeer naar Italië is eiser niet gegarandeerd van opvang. Dit is te meer van belang nu er ook geen systeem van sociale zekerheid bestaat en het uiterst moeilijk is om (legaal) werk te vinden. Als onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar verschillende rapporten, waaronder het rapport ‘Country report: Italy (2020 update)’ van de Asylum Information Database (AIDA) van 3 juni 2021 en het rapport ‘Reception conditions in Italy’ van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 10 juni 2021.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Het geschil beperkt zich tot de vraag of in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en asielopvang waardoor Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt.
5. Verweerder kan op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in zijn algemeenheid van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
6. Bij uitspraak van 19 december 2018 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Van het bestaan van structurele, aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië is niet gebleken.
7. Dit oordeel heeft de Afdeling in haar uitspraken van 15 oktober 2020 [3] , en meer recent van 25 februari 2021 [4] en 19 april 2021 [5] , herhaald. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de arresten van 23 maart 2021 [6] en van 27 mei 2021 [7] bepaald dat de opvangvoorzieningen in Italië aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
8. Verschillende rapporten die eiser aanhaalt, zoals het rapport van SFH/OSAR van mei 2019 en januari 2020 en het AIDA-rapport update 2019, zijn al door de Afdeling betrokken in haar uitspraken en beoordeeld door het EHRM. De rechtbank is van oordeel dat uit de AIDA-update (2020) van 3 juni 2021 en het rapport van SFH/OSAR van 10 juni 2021 geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan uit eerdere rapportages die al door de Afdeling zijn betrokken in de eerder genoemde uitspraken. Uit de rapporten blijkt dat het aantal opvangplekken nog steeds beperkt is en dat daardoor problemen kunnen ontstaan in de opvang van kwetsbare asielzoekers. Dit maakt echter nog niet dat sprake is van structurele problemen. Dat er in de praktijk moeilijkheden zijn voor Dublinterugkeerders met het krijgen van toegang tot opvang, betekent niet dat zij hier in het geheel geen toegang toe hebben. Daarom mag verweerder ervan uitgaan dat eiser in Italië na overdracht recht heeft op opvang en dat in de praktijk ook zal krijgen. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser kan niet worden afgeleid dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft in Italië geen verzoek om internationale bescherming ingediend, waardoor hij niet uit eigen ervaring kan putten wat de asielprocedure en asielopvang in Italië betreft. Verweerder heeft dan ook uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie oplevert. Deze grond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 22, eerste en zevende lid, van de Dublinverordening.
6.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519 (
7.ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019 (