ECLI:NL:RBDHA:2021:12300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL21.3760, NL21.3761, NL21.3763, NL21.3764 en NL21.3766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdelingen en schadevergoeding

In deze zaak hebben eisers op 3 februari 2021 opvolgende aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend, die op 11 maart 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hiertegen hebben zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke verzoeken op 19 maart 2021 door de voorzieningenrechter zijn toegewezen. Op 26 augustus 2021 heeft verweerder de besluiten van 11 maart 2021 ingetrokken. Eisers zijn echter daags na de besluiten van 11 maart 2021 in bewaring gesteld, waarbij zij betogen dat deze maatregelen onterecht zijn opgelegd op basis van artikel 59, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat de grondslag voor de bewaring niet correct is vastgesteld, aangezien artikel 59, tweede lid geen zelfstandige wettelijke basis biedt voor inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de maatregelen van bewaring vanaf het begin onrechtmatig waren, wat leidt tot de toekenning van schadevergoeding aan eisers voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 6.000,- aan eisers en veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van € 2.244,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3760, NL21.3761, NL21.3763, NL21.3764 en NL21.3766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser,

[eiseres 1], v-nummer [nummer] , eiseres 1,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[kind], v-nummer [nummer] ,
[kind], v-nummer [nummer] ,
en

[eiseres 2] , v-nummer [nummer] , eiseres 2,

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.M. Luik).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 maart 2021 heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 maart 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven en een voorstel voor het vergoeden van de schade en de proceskosten gedaan aan eisers.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op dezelfde dag heeft de rechtbank besloten om het onderzoek te heropenen en het verzoek van eisers om gelijktijdig uitspraak te doen met de op dat moment ook nog lopende beroepen tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van de opvolgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [1] te honoreren.
Het vervolg van het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Inleiding
2. Eisers hebben eerder, op 19 september 2020, asielaanvragen ingediend die niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de Griekse autoriteiten hen al internationale bescherming hebben geboden. Deze besluiten staan in rechte vast. [2]
2.1
Op 3 februari 2021 hebben eisers opvolgende aanvragen ingediend die op
11 maart 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Die verzoeken zijn op 19 maart 2021 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats toegewezen. [3] Op
26 augustus 2021 heeft verweerder de besluiten van 11 maart 2021 ingetrokken. Tot op heden is er nog niet opnieuw op de aanvragen van 3 februari 2021 beslist.
2.2
Eisers zijn daags na de besluiten van 11 maart 2021 in bewaring gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze maatregel rechtmatig was en is gebleven tot het moment dat de voorzieningenrechter op 19 maart 2021 voorlopige voorzieningen trof. De bewaring had binnen twee dagen na die uitspraak opgeheven moeten worden en nu dat niet is gebeurd heeft verweerder een schadevergoeding voor 22 en 23 maart 2021 aangeboden.
2.3.
Eisers betogen echter dat de maatregelen van bewaring van meet af aan onrechtmatig zijn geweest en dat een schadevergoeding voor de volledige duur van de inbewaringstelling moet worden toegekend.
Wettelijke grondslag
3. Eisers betogen allereerst dat de maatregelen van bewaring op een onjuiste grondslag berustten, omdat zij niet op grond van artikel 59, tweede lid van de Vw 2000 in bewaring konden worden gesteld.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit de maatregelen van bewaring volgt naar het oordeel van de rechtbank de grondslag voor bewaring niet, omdat daar alleen artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 wordt genoemd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2006 [4] volgt dat artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 geen zelfstandige wettelijke grondslag is voor de maatregel van bewaring, maar slechts een rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 de inbewaringstelling vordert:
‘2.3.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de vreemdeling met het oog op de uitzetting in bewaring worden gesteld, indien het belang van de openbare orde zulks vordert. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
2.3.2.
Het bepaalde in het tweede lid schept geen van het eerste lid te onderscheiden wettelijke grondslag voor inbewaringstelling, doch slechts een rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde, bedoeld in het eerste lid, de inbewaringstelling vordert.
Dit houdt in dat aan de maatregel van bewaring ook artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a dan wel onder b van de Vw 2000, ten grondslag moet worden gelegd. Uit de maatregelen van bewaring van eisers volgt dit niet en ook is niet duidelijk op welke van de twee grondslagen de maatregelen van bewaring zijn gebaseerd. Daardoor is het opleggen van de maatregelen van bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig.
2.2.
Uit de stukken en de behandeling van de zaken op zitting blijkt dat de maatregelen van bewaring door verweerder zijn gebaseerd op het besluit van 11 maart 2021, waarin de opvolgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eisers hadden nadien geen rechtmatig verblijf omdat een beroep of verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mocht worden afgewacht. Voor zover om die reden moet worden aangenomen dat bedoeld is dat de maatregelen van bewaring mede zijn gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt. Het besluit van 11 maart 2021 is op 26 augustus 2021 ingetrokken, zodat dit besluit moet worden geacht nooit te hebben bestaan. De maatregelen van bewaring konden achteraf bezien daarop dan ook niet op worden gebaseerd. Verder hebben eisers, achteraf bezien, altijd rechtmatig verblijf gehouden in afwachting van de beslissing op hun opvolgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zodat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.
Conclusie
3. De beroepen zijn daarom gegrond en de maatregelen van bewaring waren vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
4. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,- per persoon. Dit betekent dat verweerder een schadevergoeding van 5 x € 1.200,- = € 6.000,- aan eisers verschuldigd is.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 6.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van
mr.F.M. van den Assem, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers: NL21.3756, NL21.3901 en NL21.3903
2.Zaaknummers: NL20.17824, NL20.17821 en NL20.17826 (niet gepubliceerd).
3.Zaaknummer: NL21.3757, NL21.3904 en NL21.3902 (niet gepubliceerd).