ECLI:NL:RBDHA:2021:12270
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om proceskostenvergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021, gaat het om een verzoekster die een beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 12 augustus 2020, vastgesteld dat de verweerder in verzuim was en had hem opgedragen binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Verzoekster heeft op 2 maart 2021 opnieuw beroep ingesteld, waarna verweerder op 29 april 2021 alsnog op de aanvraag heeft beslist. Verzoekster trok haar beroep in en verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen niet van toepassing is, omdat de beslistermijn al was verstreken vóór de inwerkingtreding van deze wet. De rechtbank stelt vast dat de eerdere ingebrekestelling zijn werking heeft verloren door de eerdere uitspraak. De rechtbank acht zich bevoegd om te oordelen over het verzoek om proceskostenvergoeding, omdat de beslissing van verweerder op de asielaanvraag als een tegemoetkoming kan worden gezien. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 374,-.