ECLI:NL:RBDHA:2021:12262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/202843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht in het kader van gezinsleven en naturalisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die in het bezit is van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar verblijf als familie- of gezinslid bij haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die het bezwaar van de eiseres tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2021, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiseres recht heeft op een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, maar dat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM met zich meebrengt, omdat de eiseres al een verblijfsrecht heeft dat haar in staat stelt om gezinsleven uit te oefenen. De rechtbank oordeelde dat de door de eiseres aangevoerde omstandigheden, zoals de noodzaak om een visum aan te vragen voor reizen met haar zoon, niet leiden tot de conclusie dat zij haar recht op gezinsleven niet zonder belemmeringen kan uitoefenen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2843

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.M. Habets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig een begeleider van Humanitas.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Zij verblijft in Nederland bij haar minderjarige zoon [naam 2] die is geboren op [geboortedatum 2] en de Nederlandse nationaliteit bezit. Eiseres is in het bezit van een verblijfsrecht ontleend aan artikel 20 van het VWEU [1] naar aanleiding van de arresten Ruiz Zambrano [2] en Chavez-Vilchez [3] (hierna: Chavez-Vilchez verblijfsrecht). Op 27 augustus 2018 heeft eiseres verzocht om naturalisatie. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 18 februari 2019 en het bezwaar daartegen is kennelijk ongegrond verklaard bij besluit van 15 mei 2019, omdat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft en eiseres daarmee niet in aanmerking komt voor een duurzaam verblijfsrecht. Eiseres heeft vervolgens de onderhavige aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning naar ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiseres in het bezit is van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht en dat daarom geen uitzetting dreigt. Omdat eiseres gezinsleven met haar zoon kan uitoefenen, levert de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM [4] op. Er moet niet reeds nu rekening worden gehouden met een eventuele dreiging tot uitzetting als de zoon van eiseres meerderjarig wordt. Het kan niet worden uitgesloten dat eiseres op het moment dat haar zoon meerderjarig wordt in aanmerking komt voor een verblijfsrecht.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Eiseres heeft belang bij het wijzigen van haar verblijfsdoel, omdat zij met de wijziging in aanmerking kan komen voor naturalisatie en zij de zekerheid zou krijgen dat haar verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken zodra haar zoon meerderjarig wordt. De zoon van eiseres is licht verstandelijk beperkt en lijdt aan angsten, waardoor een zwaarder gewicht moet worden gehecht aan de belangen van eiseres om er altijd voor haar zoon te kunnen zijn. Verweerder heeft de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden door haar bij de verlening van haar verblijfsrecht niet te informeren dat zij met dit verblijfsrecht niet in aanmerking kan komen voor naturalisatie. Verder voert eiseres aan dat verweerder miskent dat de bescherming van artikel 8 van het EVRM zich niet alleen beperkt tot uitzetting, maar dat uit dit artikel ook positieve verplichtingen volgen. Eiseres wijst daarbij op het ongestoord kunnen uitoefenen van het gezinsleven met haar zoon en de mogelijkheid tot naturalisatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, anders dan een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, geen afgeleid en inherent tijdelijk karakter heeft en dat eiseres daarom procesbelang heeft.
5. Uit jurisprudentie van het EHRM [5] volgt dat artikel 8 van het EVRM geen aanspraak biedt op een bepaald type verblijfsvergunning. [6] Een voorwaarde is wel dat het verblijfsrecht de betrokkene de gelegenheid biedt om zijn recht op uitoefening van privé- en/of gezinsleven zonder belemmeringen uit te oefenen. De keuze om een bepaald type verblijfsstatus te verschaffen, is voorbehouden aan de nationale autoriteiten.
6. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres geen schending inhoudt van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft al een verblijfsrecht dat haar in staat stelt om het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM uit te oefenen. De weigering om het doel van de verblijfsvergunning van eiseres te wijzigen, brengt hierin geen verandering en is dus geen inmenging in het gezinsleven van eiseres. De door eiseres aangevoerde omstandigheden, zoals het moeten aanvragen van een visum voor een reis met haar zoon naar het buitenland, leiden niet tot de conclusie dat zij haar recht op gezinsleven niet zonder belemmeringen kan uitoefenen. Ook de omstandigheid dat eiseres met haar Chavez-Vilchez verblijfsrecht niet in aanmerking komt voor naturalisatie leidt niet tot schending van artikel 8 van het EVRM. Aan artikel 8 van het EVRM kan namelijk geen aanspraak op verkrijging van een bepaalde nationaliteit worden ontleend. [7]
7. Verweerder heeft eiseres bij de verlening van het Chavez-Vilchez verblijfsrecht niet hoeven informeren over het al dan niet bestaan van de mogelijkheid tot naturalisatie. In het bestreden besluit heeft verweerder daarover niet ten onrechte overwogen dat de vraag of naturalisatie mogelijk is niet ter beoordeling staat bij het verlenen van een verblijfsvergunning.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 maart 2011, C-34/09.
3.Arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Arrest van 26 april 2018, Hoti t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUDO06331114, en het arrest van 13 oktober 2016, B.A.C. t. Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUDO01198115.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1243.