Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1972 en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 10 januari 2020 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de familie van zijn vriendin [naam vriendin]. Zij vertelde in juli 2018 aan eiser dat ze zwanger is en dat ze dit ook heeft gedeeld met haar familie. Verder vertelde ze dat haar [vader vriendin], die [beroep vader vriendin] is van de [naam moskee], had gezegd dat hij eiser daarom wil vermoorden. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan, waarna de [vader vriendin] van zijn vriendin is opgepakt en de volgende dag op borgtocht is vrijgelaten. Twee weken later, op 3 augustus 2018, reed eiser na zijn werk in de avond naar huis, toen er door een persoon met een masker een steen door de voorruit van zijn auto werd gegooid en eiser aan het hoofd werd geraakt. Eiser liep daarbij een hoofdwond op. Eiser is met bebloed hoofd doorgereden naar het ziekenhuis, waar hij is behandeld. Eiser heeft ook van dit voorval aangifte gedaan, maar de politie zei niets voor sier te kunnen doen. Eiser heeft vervolgens op 20 augustus 2018 Gambia verlaten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde problemen van eiser met de familie van zijn vriendin naar aanleiding van haar ongewenste zwangerschap echter ongeloofwaardig. Eiser heeft daarover ongerijmd en onlogisch verklaard. Het proces-verbaal van de aangifte bij de politie kan niet op echtheid worden onderzocht. In de context van de - ongeloofwaardig geachte - verklaringen die eiser daarover heeft afgelegd, komt aan dat document geen betekenis toe, aldus verweerder. Ook aan het document van het ziekenhuis wordt niet het gewenste gewicht toegekend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zonder geldige reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld bij de autoriteiten en kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
3. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens eiser is sprake van willekeur, omdat verweerder op 13 juli 2021 een nieuw voornemen heeft uitgebracht waarbij verweerder het standpunt in het eerdere voornemen, namelijk dat de problemen met de familie van zijn vriendin wel geloofwaardig zijn, heeft verlaten. Verder betwist eiser dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de bedreiging door de familie van zijn vriendin. Als [beroep vader vriendin] is de [vader vriendin] straffeloos in Gambia. Dat hij desondanks een nacht op het politiebureau heeft verbleven, is slechts schijn, met de bedoeling het erop te laten lijken dat de politie optreedt terwijl zij dat - zo begrijpt de rechtbank deze stelling - in feite nalaat. Eiser wijst ook op de samenwerkingsverplichting. Verweerder kent ten onrechte geen betekenis toe aan het proces-verbaal van aangifte bij de politie. Het betreft immers een eerste asielaanvraag. Ook heeft verweerder onvoldoende doorgevraagd waardoor eiser vermeende tegenstrijdigheden niet heeft kunnen wegnemen. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte de moordpoging ongeloofwaardig heeft geacht. De politie kon niets meer voor eiser doen. Daarom was het niet mogelijk om hiervan aangifte te doen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een vreemdeling geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan een standpunt van verweerder in een eerder uitgebracht voornemen en dient hij rekening te houden met de omstandigheid dat verweerder hiervan kan terugkomen.Verder volgt uit deze uitspraak dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht om in het bestreden besluit nader te motiveren waarom hij in het nieuwe voornemen tot een ander inzicht is gekomen. De rechtbank volgt dit oordeel. Eiser is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het nieuw uitgebrachte voornemen opnieuw een zienswijze in te dienen. Er is geen grond voor het oordeel dat eiser door de handelwijze van verweerder in zijn belangen is geschaad. Ook van willekeur is geen sprake.
Bedreiging en moordpoging
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bedreiging van eiser door de [vader vriendin] van zijn vriendin niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over de datum van de aangifte. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij op 15 juli 2018 aangifte heeft gedaan van de gestelde bedreiging.Daarna verklaarde hij dat de aangifte heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018.Eiser heeft verder verklaard dat hij het proces-verbaal heeft ontvangen op 20 juli 2018.Uit het proces-verbaal zelf blijkt echter dat het document zou zijn opgemaakt op 25 juli 2018. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over zijn bezoek aan de [naam moskee], waar de [vader vriendin] van zijn vriendin [beroep vader vriendin] is. Eiser verklaarde in het eerste gehoor dat hij deze moskee bezocht.In het nader gehoor verklaarde eiser echter dat hij juist niet naar die moskee ging, omdat hij daar niet woonde.Eiser heeft noch bij zienswijze, noch in beroep een verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheden. Eisers stelling dat onvoldoende is doorgevraagd treft reeds daarom geen doel. Het betoog dat verweerder zijn verklaringen uit hun verband haalt om inconsistenties en tegenstrijdigheden te construeren, is niet onderbouwd. De aangifte van bedreiging die eiser heeft overgelegd, kan voorts niet op echtheid worden onderzocht. Nu verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over de gestelde bedreiging niet worden gevolgd, heeft verweerder ook aan dit document geen gewicht hoeven toekennen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de samenwerkingsverplichting.
6. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat ook de verklaringen van eiser over de gestelde moordpoging door de familie van zijn vriendin (het incident met de steen) niet geloofwaardig zijn. Verweerder wijst er terecht op dat van een verband tussen de (gestelde) bedreiging en dit incident niet is gebleken. Eiser heeft verklaard dat hij de persoon die de steen gooide niet herkende, omdat zijn gezicht bedekt was.Het enkele vermoeden van eiser dat het om een familielid van zijn vriendin gaat, omdat hij hiervoor nooit problemen heeft gehad, is niet voldoende om een dergelijk verband aan te nemen. Verder stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien waarom de politie wel bereid zou zijn om op te treden tegen het dreigement om eiser te vermoorden, maar niet tegen de voorgenomen uitvoering daarvan. Reeds hierom treft ook deze beroepsgrond geen doel. De overige beroepsgronden van eiser, voor zover gericht tegen het oordeel van verweerder over de geloofwaardigheid van dit incident, behoeven daarom geen bespreking.
7. De rechtbank stelt op basis het visumdossier van eiser vast dat eiser op 5 november 2018 op legale wijze Nederland in is gereisd. Het paspoort waarmee eiser zijn visum heeft verkregen is op 5 februari 2019 verlopen. Niettemin heeft eiser pas op 10 januari 2020 een asielaanvraag ingediend. Van een gegronde reden voor dit tijdsverloop is niet gebleken. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld. De asielaanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.