ECLI:NL:RBDHA:2021:12254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
NL21.170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; interstatelijk vertrouwensbeginsel en medische kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 19 mei 2021 een ordemaatregel getroffen, die de overdracht aan Italië tijdelijk heeft stopgezet.

De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het voornemen om de aanvraag buiten behandeling te stellen al bekend te maken voordat Italië op het terugnameverzoek had gereageerd. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld, aangezien het voornemen een voorbereidingshandeling is en eiser de mogelijkheid had om hierop te reageren.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege medische klachten en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank oordeelt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet heeft aangetoond dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.170

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft daarnaast verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 19 mei 2021 (NL21.171) heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat eiser niet mag worden overgedragen aan Italië totdat definitief op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.171, op 7 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 28 oktober 2020 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 6 oktober 2016 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Zorgvuldigheid
4. In beroep voert eiser allereerst aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het voornemen uit te brengen nog voordat Italië op het terugnameverzoek van verweerder had gereageerd. Eiser stelt dat hij hierdoor niet (volledig) op het voornemen heeft kunnen reageren. Daardoor is hem feitelijk een termijn onthouden. Eiser is door deze handelwijze van verweerder in zijn belangen geschaad.
5. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Uit het dossier blijkt dat verweerder de Italiaanse autoriteiten op 8 december 2020 heeft verzocht om eiser op grond van de Dublinverordening terug te nemen. Ook blijkt daaruit dat het voornemen om eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen omdat, volgens verweerder, Italië verantwoordelijk is, op diezelfde dag aan eiser bekend is gemaakt. Hoewel van een formele reactie van de Italiaanse autoriteiten op dat moment vanzelfsprekend nog geen sprake was, betekent dat niet dat verweerder daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder wijst er in dat verband terecht op dat een voornemen geen besluit is maar een voorbereidingshandeling, waarop door middel van een zienswijze kan worden gereageerd. Daarvoor is niet vereist dat de verantwoordelijke lidstaat het terugnameverzoek, al dan niet middels een fictief akkoord, al heeft aanvaard. Eiser heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen waarin hij zijn bezwaren tegen de voorgenomen overdracht aan Italië kenbaar heeft gemaakt. Desgevraagd heeft eiser ter zitting opgemerkt dat zijn zienswijze er niet anders uit had gezien als verweerder het antwoord van de Italiaanse autoriteiten wel had afgewacht. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is bijzonder kwetsbaar door zijn medische situatie. Hij heeft namelijk oog- en maagklachten waarvoor hij in Italië verstoken is van medische behandeling. Verder stelt eiser dat hij is uitgeprocedeerd in Italië en om die reden zal worden uitgezet of in bewaring zal worden gesteld. Klagen hierover is in Italië niet mogelijk, aldus eiser. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst eiser naar het rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020 en de e-mailcorrespondentie tussen VluchtelingenWerk Nederland en Maria Cristina Romano, een Italiaanse advocate. Nu eiser bijzonder kwetsbaar is, kan hij niet zonder individuele garanties aan Italië worden overgedragen, aldus eiser.
7. Verweerder mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in beginsel van uitgaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd.
8. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. [2] Bij deze uitspraken zijn verschillende bronnen, waaronder het rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020, betrokken. Overigens volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 3 maart 2021 dat ook kwetsbare Dublinclaimanten zonder schending van artikel 3 van het EVRM aan Italië kunnen worden overgedragen. [3] [4] Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de overige door eiser aangehaalde stukken, de e-mailberichten tussen VluchtelingenWerk Nederland en mevrouw Romano, geen wezenlijk ander beeld naar voren dan de informatie waarop de Afdeling en het EHRM zich eerder hebben gebaseerd.
9. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat hij vanwege zijn oog- en maagklachten moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar, nu hij zijn medische klachten niet heeft onderbouwd met documenten. Verder heeft eiser niet (met stukken) onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie zal belanden die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [5] Immers heeft Italië middels het fictief claimakkoord de garantie gegeven om de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling te nemen. Bij eventuele problemen kan eiser klagen bij de autoriteiten in Italië. Niet gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen, of dat het indienen van een klacht bij voorbaat zinloos zal zijn. Nu gelet op het vorenstaande geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid heeft verweerder ook geen individuele garanties hoeven te vragen aan Italië.
10. Tot slot heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn, die maken dat overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt en waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Conclusie
11. Verweerder heeft eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen nu op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, 25 februari, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
4.EHRM 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.