ECLI:NL:RBDHA:2021:12243
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een natuurlijk persoon, en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd, waarbij ook revisierente en belastingrente in rekening waren gebracht. Na bezwaar van eiser heeft de inspecteur de navorderingsaanslag en de rentebeschikkingen verminderd naar nihil. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richtte op de vraag of de navorderingsaanslag nietig verklaard of vernietigd moest worden wegens onrechtmatige daad en of eiser recht had op een integrale proceskostenvergoeding en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor nietigverklaring of vernietiging van de navorderingsaanslag, aangezien de bezwaren van eiser niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank merkte op dat de navorderingsaanslag reeds was verminderd tot nihil en dat het beroep van eiser hem niet in een voordeligere positie kon brengen.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van immateriële schade. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.