ECLI:NL:RBDHA:2021:12232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
09-047730-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met geweld en bedreiging

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 februari 2021, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de aangever, [slachtoffer 1], onder bedreiging met een vuurwapen en geweld dwong om zijn autosleutels en een geldbedrag van € 2000,- af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever gedurende twee uur van zijn vrijheid hebben beroofd en hem ernstig hebben bedreigd, wat leidde tot psychische en lichamelijke schade bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-047730-21 en 99-000458-25 (v.i.)
Datum uitspraak: 10 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 mei 2021 (pro forma), 11 augustus 2021 (pro forma) en 27 oktober 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. W.B.O. van Soest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Rijswijk en/of Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door in Rijswijk
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij niet weg mocht en/of
- hem te bedreiging met een wapen en/of
- hem meerdere malen althans eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en/of
- tegen hem te zeggen dat hij in een auto moest stappen en/of
- tegen hem te zeggen dat hij zijn telefoon op de vliegtuigstand moest zetten en/of
- tegen hem te zeggen dat hij zijn vrouw moest bellen en/of dat zij naar een woning
moest komen en/of
door in Den Haag
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat zij niet weg mocht en op de bank moest gaan
zitten en/of
- haar met een schaal op het hoofd te slaan en/of een mes aan haar te tonen en/of
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen (voordat hij
en zijn vrouw de woning mochten verlaten) en/of (vervolgens)
- met [slachtoffer 1] naar zijn woning te lopen met het oogmerk een ander, te weten genoemde [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het betalen van een geldbedrag
en/of het afstaan van zijn auto;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Rijswijk en/of Den Haag tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en/of een geldbedrag (€ 2000,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde toebehoorde, door in Rijswijk
- genoemde [slachtoffer 1] meerdere malen althans eenmaal in het gezicht te
stompen/slaan en/of
- ( met kracht) een wapen op/tegen het been van [slachtoffer 1] te zetten en/of te
houden en/of (daarbij te zeggen dat hij zou gaan schieten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn autosleutels moest inleveren en/of dat
hij € 5000,- moest betalen en/of
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat ze hem helemaal de kanker gingen slaan en/of
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest instappen in de auto en/of
- ( vervolgens) naar Den Haag te rijden en/of
door in Den Haag
- een strijkbout te pakken en/of te zeggen ik sta erom bekend, ik zet de strijkbout
erop en laat het vlees ruiken en/of
- [slachtoffer 2] met een schaal op het hoofd te slaan en/of een mes aan haar te tonen
en/of
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen (voordat hij
en zijn vrouw de woning mochten verlaten);
3.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (stenen) schaal op/tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten J [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
1. ten aanzien van [slachtoffer 2] : toe te geven dat zij een Facebook-account had aangemaakt en/of daarop voor verdachte vervelende berichten had geplaatst,
door
- genoemde [slachtoffer 2] een mes te tonen en/of met dat mes zwaaidende bewegingen te
maken en/of
- genoemde [slachtoffer 2] met een (stenen) schaal op/tegen het hoofd te slaan
en/of
2. ten aanzien van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] : te voorkomen dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] naar de politie zouden gaan door
- tegen hen te zeggen dat dan hun huis zou worden beschoten en/of
- tegen hen te zeggen dat ze zouden worden afgemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde, met uitzondering van hetgeen onder 1 en 2 ten aanzien van het gebeurde in Rijswijk is tenlastegelegd. Daarvan dient de verdachte te worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
3.3
Vrijspraken
3.3.1
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 3 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft medegepleegd. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de [medeverdachte] het [slachtoffer 2] vrij plotseling met een stenen schaal tegen haar hoofd heeft geslagen. Naar haar oordeel is niet komen vast te staan dat de verdachte daarbij zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de [medeverdachte] , dat redelijkerwijs kan worden gesproken van medeplegen. Met name is niet gebleken dat de verdachte aan die geweldshandeling een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daarom zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Vrijspraak feit 4
Voor een bewezenverklaring van dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld (vgl. HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5834). Nu op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat aangeefster [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van de [medeverdachte] en/of [verdachte] daadwerkelijk heeft toegegeven dat zij een Facebookaccount had aangemaakt en/of daarop voor de verdachte vervelende berichten had geplaatst, noch dat [slachtoffer 2] en/of aangever [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de verdachten niet naar de politie zijn gegaan (zij zijn daar juist wel heen gegaan), is het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan dus worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH2R021015/EXEO, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West (doorgenummerd pagina 1 t/m 339).
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op de die datum afgelegde verklaring van de
aangever [slachtoffer 1](p. 13-21):
Vandaag gingen [medeverdachte] en ik sporten in een sportruimte in een kelder onder het adres [adres 1] in Rijswijk. Ik ben daar met mijn eigen auto naartoe gegaan. Dit is een Suzuki Swift. [medeverdachte] is daar ook zelf naar toegaan. Hij reed in een Mercedes. Ik heb nog even met [medeverdachte] vriendin staan praten in de woning. Toen kwam [medeverdachte] samen met [verdachte] . Daarna zijn we naar de kelder gegaan.
De boel sloeg om. Ik moest mijn telefoon in de vliegtuigstand zetten. [medeverdachte] ging vragen stellen. Op een fakeaccount van Facebook is naar de ex-vrouw van [medeverdachte] informatie gestuurd over zijn nieuwe vriendin. En daar is hij heel erg boos om. Mijn vrouw [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) zou er volgens [medeverdachte] iets mee te maken hebben. Ineens kreeg ik een klap in mijn gezicht van [verdachte] . Mijn wang is kapot. [medeverdachte] pakte uit een zwart Philipp Plein handtasje een wapen. Hij zette het op mijn bovenbeen. Hij zei toen dat hij hem ging schieten. Hij heeft hem ook echt met grof geweld erin gedrukt. Hij hield het vuurwapen een minuut of twee op mijn been.
[verdachte] zei: je autosleutels inleveren en we willen 5.000 euro van je hebben. Toen heb ik mijn sleutels gegeven. Ze wilden mij niet laten gaan. Er werd gezegd: je mag niet weg. [verdachte] zei dat hij mij helemaal de kanker ging slaan.
Daarna moest ik bij [medeverdachte] instappen. Het tasje heeft hij in de auto meegenomen. [verdachte] ging er met mijn auto vandoor.
We zijn naar de Pluvierstraat in Duindorp gereden, naar de woning van een vriendin. [verdachte] reed achter ons aan in mijn auto. In de woning kwam [slachtoffer 2] binnen. Toen ging het gesprek over het Facebookaccount. [medeverdachte] vond dat [slachtoffer 2] met een fake account berichten had gestuurd. Toen sloegen de stoppen door. [medeverdachte] pakte een schaal van tafel en sloeg die in haar gezicht, Bij mijn vrouw stroomde het bloed van haar gezicht af. Toen heeft in de keuken een vleesmes gepakt en heeft hij haar daarmee bedreigd. Hij hield het mes recht vooruit in haar richting.
Toen kwam ter sprake dat [medeverdachte] 5.000 euro moest hebben en dat mijn auto als onderpand gehouden werd. Ik ben naar mijn huis aan de [adres 2] gegaan. Het is er pal tegenover. Ik heb 2.000 euro gehaald, ook om mijn vrouw los te krijgen, die hadden ze vastgezet. Ik moest betalen om haar vrij te krijgen. [verdachte] is achter mij aangegaan tot aan de voordeur. Vervolgens zijn we weer teruggegaan en toen heb ik het geld aan [medeverdachte] gegeven. [medeverdachte] gaf een stapel geld aan [verdachte] . [verdachte] heeft het ook nageteld. [verdachte] heeft in de woning gedreigd.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 oktober 2021 van de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
getuige [slachtoffer 1]:
Op 18 februari 2021 zouden [medeverdachte] , [verdachte] en ik om 15:00 uur gaan sporten in Rijswijk, maar de heren kwamen later aan. [verdachte] was naar de apotheek geweest. Hij is daarna aangekomen in Rijswijk. Ik ben bij [naam 1] , de vriendin van [medeverdachte] , boven geweest. Dat was een half uur of een uur dat ik met haar boven stond. Op enig moment kwamen [medeverdachte] en [verdachte] tegelijkertijd aan.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, op 19 februari 2021 opgemaakt en ondertekend door M.P. Markus, arts, voor zover inhoudende het op die datum door hem of haar waargenomen uitwendig
letsel bij de aangever [slachtoffer 1](p. 22):
Zwelling wang links.
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de
aangeefster [slachtoffer 2](p. 24-29):
Mijn man belde mij vandaag om 16:40 uur en vertelde dat ik naar de woning van mijn vriendin [naam 2] aan de Pluvierstraat moest komen. Binnen zag ik [medeverdachte] , [verdachte] en mijn man. [medeverdachte] en [verdachte] kwamen erg boos over. [medeverdachte] schreeuwde waarom ik zo bezig was met Facebook. Hij zei dat ik erachter zat. Toen hoorde ik [medeverdachte] zeggen: of je gaat het nu zeggen, of je hebt een probleem. Ik kreeg toen direct een klap met een blauwe stenen schaal op mijn hoofd. Ik zag dat mijn man een dikke wang had. Mijn man vertelde mij later thuis dat [verdachte] hem een klap in het gezicht gegeven had.
Ik zag dat [medeverdachte] een groot mes van ongeveer 30 centimeter uit de keukenla pakte. Dit mes was zwart met wit. Ik zag dat hij het mes naar mij richtte en er op een afstand stekende bewegingen mee maakte. Ik voelde mij erg bedreigd. Ik zag dat [medeverdachte] op een gegeven moment het mes op een kast in de woning weg legde. [medeverdachte] zei dat mijn man 5.000 euro aan [medeverdachte] en [verdachte] moest betalen. Wij mochten het huis niet uit als mijn man het geld niet ging halen. Mijn man ging thuis het geld halen. Hij is samen met [verdachte] naar onze woning gegaan. Na ongeveer 5 minuten kwamen zij terug met 2.000 euro. Mijn man heeft dit geld gegeven aan [verdachte] .
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 oktober 2021 van de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
getuige [slachtoffer 2]:
Toen [medeverdachte] de schaal op mijn hoofd kapot sloeg, stond hij links voor mij. De schaal kwam links tegen mij aan. [slachtoffer 1] zat op de bank.
Eerder die dag had ik [medeverdachte] en [verdachte] nog gezien in de apotheek. [slachtoffer 1] was daar niet bij. Die was al op het adres waar zij gingen sporten.
6. De eigen waarneming van de rechtbank van de foto’s op p. 31 en 32 van het dossier. Deze foto’s betreffen blijkens het bijbehorende proces-verbaal van bevindingen op p. 30 het door een verbalisant op 18 februari 2021 ’s avonds
bij aangeefster [slachtoffer 2] waargenomen en gefotografeerde letsel.
Op de foto’s is aan de linkerzijde van het voorhoofd van [slachtoffer 2] een grote (door pleisters afgeplakte) snee/wond met bloed te zien.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de
[getuige](p. 37-40):
Mijn zoon [slachtoffer 1] en mijn schoondochter [slachtoffer 2] kwamen op 18 februari 2021, omstreeks 18.00 uur, bij mij thuis. Het viel mij op dat er grote paniek was. [slachtoffer 2] was enorm bang en in tranen. Ik zag direct dat er bloed over haar hoofd stroomde en dat al haar kleren onder zaten. Ze liepen meteen door naar de keuken in mijn woning en [slachtoffer 2] ging meteen op de grond zitten, zodat niemand haar kon zien. Ik moest ook meteen de gordijnen dichtdoen, omdat zij zo bang waren.
[slachtoffer 1] begon meteen te vertellen dat hij door [medeverdachte] en ene [verdachte] onder druk was gezet en dat hij en [slachtoffer 2] enorm door hen mishandeld en bedreigd waren.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
[medeverdachte](p. 258-262):
Ik heb [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geconfronteerd met een Facebookbericht. Toen ik [slachtoffer 1] daarmee confronteerde waren wij in Rijswijk, in de kelder.
In mijn woning in Duindorp heb ik tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij moest uitleggen hoe dat zat met dat Facebook. Het liep vervolgens hoog op. Kort daarna zag ik dat [slachtoffer 2] aan het bloeden was op haar hoofd. Ik zag dat een schaal kapot was. De scherven gingen alle kanten op. Ik wilde 3.000 euro van [slachtoffer 1] hebben.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
[verdachte](p. 264-266):
Het plan was die dag om drie uur met zijn drieën in Rijswijk te gaan trainen, dus [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en ik. Volgens mij hadden we dat op dezelfde dag, 18 februari, afgesproken.
We zijn met zijn drieën naar een woning gegaan. [slachtoffer 2] kwam later. Het ging niet goed. Er was een discussie over facebookaccounts. [medeverdachte] was emotioneel. Er ontstond een flinke ruzie en het liep uit de hand. Toen kreeg [slachtoffer 2] een stenen schaal in haar gezicht. Ik zag dat zij een grote hoofdwond had en dat zij hevig begon te bloeden.
Ik ben met de auto van [slachtoffer 1] naar Rijswijk gereden.
10. De verklaring van de
[verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 27 oktober 2021, voor zover inhoudende:
Ik ben die middag van 18 februari 2021 naar de apotheek gegaan. Ik stond binnen en toen kwam [slachtoffer 2] met haar kinderen voorbij gelopen.
11. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] te ‘s-Gravenhage) d.d. 15 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 159-161):
Op 18 februari 2021 stelden wij een forensisch onderzoek in op het [adres 3] te ‘s-Gravenhage. Wij zagen in de woonkamer op een lage kast een keukenmes liggen. Wij zagen dat het een zwart lemmet en een wit/zwart handvat had. Wij zagen scherven van een blauw sierbord liggen. Op enkele scherven werd bloed aangetroffen.
12. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 242-251):
Op donderdag 18 februari 2021 werden de opnames van de cameradeurbel van de [adres 3] te Den Haag door mij bekeken. Ik zag dat [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [verdachte] op 18 februari 2021 om 16:38 uur bij de woning aankwamen en naar binnen gingen. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 2] om 16:42 uur de woning binnenging. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer 1] de woning om 17:21 uur verlieten, om 17:25 uur weer terug kwamen en naar binnen gingen. Ik zag dat [slachtoffer 2] de woning verliet om 17:39 uur en dat [slachtoffer 1] de woning om 17:41 uur verliet.
13. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden d.d. 26 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 129-134):
Op donderdag 18 februari 2021 werden de opnames van de cameradeurbel van de [adres 2] te Den Haag door mij bekeken. Ik zag dat [slachtoffer 1] en [verdachte] op donderdag 18 februari 2021 te 17:21 uur het portiek op liepen. Ik zag dat [slachtoffer 1] de voordeur te 17:22 uur opende en dat hij zijn woning binnen ging. Ik zag dat [verdachte] voor de deur bleef staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] te 17:24 uur zijn woning weer verliet en dat hij samen met [verdachte] de trap van het portiek weer af liep.
14. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 252-257):
Op basis van onderzoek bleek dat de mobiele telefoon van [medeverdachte] op 18 februari 2021 tussen omstreeks 15:37 uur en 16:15 uur een basisstation had aangestraald in de directe omgeving van de [adres 1] te Rijswijk.
De routetijd tussen deze locatie en de [adres 3] te Den Haag werd middels Google Maps berekend. Deze bleek tussen de 24 en de 26 minuten met de auto te duren.
15. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2021, voor zover inhoudende,
a. als het
relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven (p. 135-137):
Op vrijdag 27 februari 2021 heb ik onderzoek gedaan in de mobiele telefoon van de aangever [slachtoffer 1] . Hierin trof ik een WhatsAppgesprek aan tussen [naam 3] ’ en ‘ [slachtoffer 1] ’. [slachtoffer 1] had verklaard dat hij [medeverdachte] als [naam 3] in zijn telefoon had opgeslagen.
b. als de
inhoud van het genoemde WhatsAppgesprek, zakelijk weergegeven
(p. 135):
[naam 3] 17-2-2021 te 20:24:11 uur Hoe laat tranen (de rechtbank
begrijpt: trainen) morgen
[slachtoffer 1] 17-2-2021 te 20:24:37 uur Rond 12
[naam 3] 17-2-2021 te 20:24:56 uur Is goed
[naam 3] 17-2-2021 te 20:25:18 uur Halen we [verdachte] ook gelijk op
[slachtoffer 1] 18-2-2021 te 09:56:17 uur Sporten woord 3 uur
16. Een geschrift, zijnde een uitgeprinte e-mailwisseling tussen de raadsman van de [verdachte] , mr. Van Soest, en een medewerker van Apotheek Duindorp aan het Tesselseplein 1 te 2583 HN Den Haag, voor zover inhoudende (p. 270-271):
a. als het op 17 maart 2021 verzonden
bericht van mr. Van Soestaan de apotheek:
Ik heb slechts één vraag, namelijk of cliënt op 18 februari 2021 medicatie is komen ophalen bij de apotheek en de vraag is dan ook hoe laat dat heeft plaatsgevonden.
b. als het op 31 maart 2021 verzonden
antwoord van de apotheek:
Dhr heeft op 18-2-2021 medicatie opgehaald bij de apotheek. Het recept is 14:38 binnen gekomen van de huisarts. De medicatie is meegeven aan de cliënt. Ik schat in tussen 14:45 en 15:15.
17. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 54-55):
Op 18 februari 2021 hoorden wij omstreeks 20:30 uur dat de Suzuki van [slachtoffer 1] voor de woning [adres 1] te Rijswijk stond. Op de Tubasingel gaven wij het genoemde voertuig een stopteken. Wij herkenden de bijrijder van het voertuig als [medeverdachte] . Ik, [verbalisant] , vroeg hierop de personalia van de bestuurder van het voertuig. Ik hoorde dat hij opgaf dat hij [verdachte] heette.
18. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 58-59):
Ik kreeg te horen dat een Mercedes-Benz betrokken was geweest. Dit voertuig werd aangetroffen op de Tubasingel. Ter plaatse kreeg ik van een collega de sleutel, die in de broekzak van de aangehouden [medeverdachte] was aangetroffen. Op de achterbank zag ik een zwart schoudertasje van het merk Philipp Plein.
Ieder bewijsmiddel wordt, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt voor het bewijs van het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het volgende af over de toedracht van het gebeurde en het tijdsverloop op 18 februari 2021:
(i) Aangever [slachtoffer 1] had met de [medeverdachte] en [verdachte] afgesproken om op 18 februari 2021 om 15.00 uur te gaan sporten in een sportruimte onder de woning aan het adres [adres 1] in Rijswijk (bewijsmiddelen 1, 2 en 9);
(ii) Aangever is daar met zijn eigen auto, een Suzuki Swift, naartoe gegaan (bewijsmiddel 1). Toen hij arriveerde, waren [medeverdachte] en [verdachte] er nog niet. Zij kwamen pas een half uur tot een uur later (bewijsmiddelen 1 en 2);
(iii) Dat laatste moet naar het oordeel van de rechtbank zijn veroorzaakt doordat [verdachte] die middag eerst nog medicatie ging ophalen bij apotheek Duindorp op het Tesselseplein in Den Haag en daar door [medeverdachte] is opgepikt (bewijsmiddel 2). Die medicijnen heeft hij tussen 14:45 en 15:15 uur afgehaald (bewijsmiddel 16). Dat komt ook overeen met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 5), inhoudende dat zij [medeverdachte] en [verdachte] op 18 februari 2021 nog had gezien bij de apotheek en dat aangever [slachtoffer 1] toen al op het adres was waar zij - zoals gezegd: om 15:00 uur - gingen sporten. Dat [medeverdachte] , [verdachte] en aangeefster [slachtoffer 2] elkaar ‘s middags daadwerkelijk bij de apotheek hebben gezien, wordt bevestigd door [verdachte] (bewijsmiddel 10). Dat [verdachte] zijn medicijnen heeft opgehaald voordat [medeverdachte] , [verdachte] en aangever [slachtoffer 1] elkaar in Rijswijk ontmoetten, vindt tenslotte ook steun in het Whatsappbericht van [medeverdachte] van die morgen aan aangever [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 15), waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] voorafgaand aan het sporten (door hem) zou worden opgepikt;
(iv) [medeverdachte] en [verdachte] zijn rond 15:37 uur bij de [adres 1] in Rijswijk aangekomen (bewijsmiddel 14). [medeverdachte] kwam met zijn Mercedes (bewijsmiddel 1);
(v) In de sportkelder ontstond ruzie over een Facebookbericht. Vervolgens hebben [medeverdachte] en [verdachte] aangever [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd (gehouden), hem bedreigd met een vuurwapen, een klap in zijn gezicht gegeven en hem gedwongen zijn autosleutel af te geven (bewijsmiddel 1). De rechtbank vindt de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ook ten aanzien van de bedreiging met het wapen geloofwaardig. De aangever heeft verklaard dat [medeverdachte] het vuurwapen uit een zwart Philipp Pleintasje had gehaald en dat hij dit tasje later in zijn auto heeft meegenomen naar Duindorp (bewijsmiddel 1), terwijl bij de doorzoeking van de auto van [medeverdachte] daadwerkelijk een Philipp Pleintasje is aangetroffen (bewijsmiddel 18). Dat het wapen daar toen niet (meer) in zat, doet daaraan niet af. Dat aangever [slachtoffer 1] in Rijswijk daadwerkelijk een klap in zijn gezicht heeft gekregen wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 4) en het op die dag bij hem waargenomen letsel (bewijsmiddel 3);
(vi) Op enig moment moest aangever [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] in diens Mercedes stappen, terwijl [verdachte] de Suzuki van [slachtoffer 1] heeft meegenomen (bewijsmiddel 1). Zij zijn achter elkaar aan gereden naar de woning aan de [adres 3] te Den Haag. Zij zijn rond 16:15 uur uit de Clavecimbellaan vertrokken (bewijsmiddel 14) en om 16:38 uur bij de [adres 3] aangekomen (bewijsmiddel 12). Zij moeten dus, gelet op die beide tijdstippen alsmede op de in bewijsmiddel 14 vermelde routetijd tussen beide locaties, relatief snel en rechtstreeks - dat wil zeggen zonder omwegen en tussenstops - daar naartoe zijn gereden. Zij zijn met zijn drieën de woning binnengegaan (bewijsmiddel 12);
(vii) In deze woning is (weer) ruzie ontstaan over het Facebookbericht (bewijsmiddelen 1, 4, 8 en 9). Vervolgens heeft [medeverdachte] de inmiddels gearriveerde aangeefster [slachtoffer 2] met een groot (vlees)mes bedreigd. [slachtoffer 2] werd daarnaast door hem met een stenen schaal op haar hoofd geslagen (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - onder meer inhoudend dat [medeverdachte] de schaal op haar hoofd stuk sloeg, dat zij werd bedreigd met een zwart met wit mes en dat [medeverdachte] dat daarna op een kast in de woning weglegde - worden ondersteund door de forensische onderzoeksbevindingen daarover (bewijsmiddel 11). De verklaringen van [slachtoffer 2] over de schaal vinden verder steun in (de locatie van) het bij haar geconstateerde letsel. Immers, zij heeft verklaard dat [medeverdachte] links vóór haar stond toen hij ermee sloeg (bewijsmiddel 4), terwijl zij na het gebeurde aan de linkerzijde van het voorhoofd een snee/wond had (bewijsmiddel 6). De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over het gebeurde in de woning vinden ten slotte ook steun in de verklaringen van [medeverdachte] (bewijsmiddel 8) en [verdachte] (bewijsmiddel 9) zelf, voor zover inhoudend - kort gezegd - dat er een flinke ruzie ontstond die uit de hand liep, dat [slachtoffer 2] een stenen schaal in haar gezicht kreeg en dat zij een grote bloedende hoofdwond had;
(viii) [medeverdachte] heeft vervolgens gezegd dat aangever [slachtoffer 1] 5.000 euro aan hem en [verdachte] moest betalen en dat hij thuis geld moest gaan halen (bewijsmiddelen 1 en 4). Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van [medeverdachte] zelf, voor zover inhoudende dat hij 3.000 euro van aangever [slachtoffer 1] wilde hebben (bewijsmiddel 8);
(ix) Aangever [slachtoffer 1] is daadwerkelijk naar zijn eigen woning gelopen. [verdachte] ging met hem mee (bewijsmiddelen 1, 4, 12 en 13).
(x) Eenmaal terug heeft aangever [slachtoffer 1] 2.000 euro aan [medeverdachte] moeten geven. [verdachte] heeft vervolgens een deel daarvan gekregen (bewijsmiddelen 1 en 4);
(xi) Aangeefster [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] zijn na het gebeurde direct naar de woning van de moeder van [slachtoffer 1] , [naam 4] , gegaan. Daar kwamen zij omstreeks 18.00 uur aan. De verklaring van [naam 4] daarover (bewijsmiddel 7) omschrijft sprekend en gedetailleerd de angstige en emotionele gemoedstoestand van aangever en aangeefster, slechts ongeveer twintig minuten na het gebeurde. Zij geeft in die zin steun aan hun verklaringen over het gebeurde;
(xii) [verdachte] is na het gebeurde met de auto van [slachtoffer 1] naar Rijswijk gereden (bewijsmiddel 9). Daarin werd hij rond 20:30 uur die avond als bestuurder aangehouden, terwijl [medeverdachte] naast hem zat (bewijsmiddel 17). De omstandigheid dat [verdachte] na het gebeurde is blijven beschikken over de auto van [slachtoffer 1] ondersteunt de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende dat [medeverdachte] geld van hem wilde hebben, dat zijn auto als onderpand zou worden gehouden en dat hij (in dat kader) in Rijswijk zijn autosleutels aan [verdachte] heeft moeten afgeven. [verdachte] werd bij de politie gevraagd uitleg te geven over de omstandigheid dat hij is blijven beschikken over de auto van [slachtoffer 1] , maar heeft daarvoor naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke verklaring gegeven. Die verklaring - in de kern inhoudend dat hij na het gebeurde naar huis wilde, zijn eigen auto stuk was en dat [slachtoffer 1] hem daarom diens auto meegaf - acht de rechtbank, zeker gelet op hetgeen zich net in de woning had voltrokken, ongeloofwaardig.
3.5.2
Medeplegen
De verklaring van de verdachte dat hij geen rol van betekenis heeft gehad bij de bewezen verklaarde feiten wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Hieruit volgt namelijk een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] , waarbij de verdachte bedreigende taal heeft geuit jegens de aangever en de aangever heeft geslagen. De verdachte is met aangever naar het huis van aangever gelopen om het geld op te halen. Voorts is de verdachte in het bezit gebleven van de auto van aangever.
De rechtbank is op grond van voorgaande dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] , in de kern bestaande uit een gezamenlijke uitvoering. Beide verdachten hebben uitvoeringshandelingen verricht en elkaar daarin aangevuld. Het medeplegen kan wettig en overtuigend bewezen worden.
3.5.3
Beslissingen over door en namens de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario’s
Alternatief scenario ten aanzien van het gebeurde in de sportkelder in Rijswijk en de aanwezigheid van [verdachte]
Ter terechtzitting is door en namens de verdachte aangevoerd dat [verdachte] niet in de sportkelder in Rijswijk is geweest. [medeverdachte] heeft hem pas op weg van de [adres 1] te Rijswijk naar de [adres 3] te Den Haag opgehaald bij de apotheek op het Tesselseplein in Den Haag. Aangever [slachtoffer 1] is daar bij [medeverdachte] ingestapt, terwijl [verdachte] van [slachtoffer 1] de sleutels van diens Suzuki kreeg. [verdachte] is vanaf de apotheek met die auto achter [medeverdachte] en de aangever [slachtoffer 1] aangereden naar de [adres 3] . Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem om 15:30 uur heeft opgehaald bij de apotheek en dat ze vervolgens naar de Pluvierstraat zijn gereden.
De rechtbank stelt dit alternatieve scenario als strijdig met de inhoud van de wettige bewijsmiddelen terzijde. Het scenario wordt immers uitgesloten door de onder 3.5.1 sub (ii) tot en met (iv) en (vi) genoemde, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. Hieruit volgt in het bijzonder dat dit scenario qua tijdsduur niet past binnen het onder (vi) vermelde tijdsverloop tussen het vertrek uit de [adres 1] te Rijswijk en de aankomst in de woning aan de [adres 3] te Den Haag.
Alternatief scenario ten aanzien van het gebeurde in de woning aan de [adres 3] te Den Haag
Door en namens de verdachte is verder aangevoerd dat [verdachte] op verzoek van aangever [slachtoffer 1] ‘slechts’ met hem is meegelopen naar zijn eigen huis om een telefoon op te halen. Daarmee wilde hij iets aantonen met betrekking tot het meergenoemde Facebookbericht.
De rechtbank stelt dit scenario als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank overweegt daartoe dat het gelet op de onder 3.5.1 vermelde toedracht van het gebeurde (waarbij [medeverdachte] geld wilde van [slachtoffer 1] en hij anders niet weg mocht) en de daarmee gepaard gegane geweldshandelingen en bedreigingen, niet anders kan zijn dan dat het ‘meelopen’ van [verdachte] tot doel had te bewerkstelligen dat aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk het door [medeverdachte] verlangde geld zou gaan ophalen en dat hij niet zou proberen te vluchten en/of hulp te zoeken. Dit oordeel vindt bevestiging in het feit dat aangever [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk 2.000 euro aan [medeverdachte] en [verdachte] heeft betaald.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 18 februari 2021 te Rijswijk en Den Haag tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door in Rijswijk
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij niet weg mocht en
- hem te bedreig
enmet een wapen en
- hem eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en
- tegen hem te zeggen dat hij in een auto moest stappen en
- tegen hem te zeggen dat hij zijn telefoon op de vliegtuigstand moest zetten en
door in Den Haag
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen voordat hij de woning mocht verlaten en vervolgens
- met die [slachtoffer 1] naar zijn woning te lopen.
2.
hij op 18 februari 2021 te Rijswijk en Den Haag tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en een geldbedrag
(€ 2000,-),
toebehorendeaan die [slachtoffer 1] of aan een derde,
door in Rijswijk
- genoemde [slachtoffer 1] eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en
- ( met kracht) een wapen op het been van [slachtoffer 1] te zetten en te houden en daarbij te zeggen dat hij zou gaan schieten en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn autosleutels moest inleveren en dat hij € 5000,- moest betalen en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze hem helemaal de kanker gingen slaan en door in Den Haag
- J [slachtoffer 2] met een schaal op het hoofd te slaan en een mes aan haar te tonen en
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen voordat hij en zijn vrouw de woning mochten verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en onder de bijzondere voorwaarden als vermeld in het reclasseringsrapport van 21 oktober 2021.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich - kennelijk in het kader van een of meer persoonlijke en zakelijke conflicten met aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] - samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de hiervóór bewezenverklaarde, ernstige strafbare feiten.
Zij hebben aangever [slachtoffer 1] twee uur lang van zijn vrijheid beroofd, waarbij zij hem onder meer hebben bedreigd met een vuurwapen, hem in zijn gezicht hebben geslagen met letsel als gevolg, en zijn autosleutels en een geldbedrag van 2.000 euro hebben afgeperst. [slachtoffer 1] is door de verdachte en zijn medeverdachte meegenomen naar een woning, waar ook zijn vrouw naartoe moest komen. Zij is daar met een bord op haar hoofd geslagen en bedreigd met een keukenmes.
Zodoende hebben de beide verdachten ernstig inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide slachtoffers moeten doodsangsten hebben uitgestaan. Uit medische stukken die zich als bijlagen bij hun vordering tot schadevergoeding bevinden, blijkt dat het gebeurde een grote invloed heeft gehad op hun persoonlijk leven en dat zij zich beiden (hebben) laten behandelen aan een posttraumatische stressstoornis.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport d.d. 21 oktober 2021 van de reclassering. Dit houdt onder meer in - kort gezegd - dat de verdachte bekend is met een langdurige polymiddelenverslaving. Er is wat dat betreft sprake van verwevenheid met het delictgedrag van de verdachte. Bij hem is een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Het psychosociaal functioneren van betrokkene ziet de reclassering als mogelijk criminogeen.
Oriëntatiepunten voor de straftoemeting
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor afpersing in een woning, met licht geweld en bedreiging. Daarvoor geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren.
De rechtbank weegt echter in strafverzwarende zin mee dat in dit geval naast geweld sprake was van ernstige bedreigingen, waarbij ook een vuurwapen is gebruikt.
Strafblad
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat uit zijn strafblad van
6 oktober 2021 blijkt dat hij in de afgelopen jaren veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld wegens vergelijkbare en andersoortige delicten, onder meer tot aanzienlijke gevangenisstraffen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank gelet op de ernst van de feiten en verdachtes strafblad geen aanleiding voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het voorgaande brengt mee dat het ter terechtzitting van 27 oktober 2021 gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt afgewezen.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich met een (gezamenlijke) vordering tot schadevergoeding als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Zij vorderen de volgende geldbedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.1
Gezamenlijke materiële schade
De benadeelde partijen vorderen gezamenlijk een bedrag van € 6.231,03, bestaande uit:
( i) Waszak t.b.v. gips (geen factuur) € 13,99
(ii) Beveiligingscamera € 99,00
(iii) Reis- en parkeerkosten behandelaars en i.v.m. verhuizing,
geschat: € 100,00
(iv) Kledingschade (bebloede trui Calvin Klein, broek Philipp
Plein, aanschaf okt. 2020, vergeefs geprobeerd te reinigen) € 250,00
(v) Gestolen contanten € 2.000,00
(vi) Wijzigingskosten telefoonnummer [slachtoffer 2] € 15,25
(vii) Wijzigingskosten telefoonnummer [slachtoffer 1] € 15,25
(viii) Autoreparatiekosten -
(ix) Kosten urgentieverklaring gemeente € 110,00
(x) Kosten achterlaten woning [adres 3] € 3.627,54
7.1.2
Immateriële schade van de benadeelde partijen
De benadeelde partij J [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 22.592,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 11.367,25.
7.1.3
Proceskosten
De benadeelde partijen vorderen tenslotte € 4.114,- aan kosten voor rechtsbijstand. Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft de gemachtigde van de benadeelde partijen, mr. M.P de Klerk, de rechtbank verzocht (i) die kosten aan te merken als kosten die de benadeelde partijen in verband met de vordering hebben gemaakt en (ii) die kosten in redelijkheid te begroten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt zich te kunnen voorstellen dat de rechtbank de vast te stellen vergoeding van immateriële schade zal matigen. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, nu hij vrijspraak van alle feiten heeft bepleit.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partijen, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten vermeld onder (iii), (vi), (vii), (ix) en (x), niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze kosten niet zonder meer kunnen worden aangemerkt als rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten toegebrachte schade. Gesteld is dat deze kosten samenhangen met na het bewezenverklaarde door en/of namens de [medeverdachte] geuite dreigementen jegens de benadeelde partijen en een als gevolg daarvan door hen ondernomen verhuizing. De rechtbank heeft echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat het bewezenverklaarde (rechtstreeks) aan die kosten ten grondslag ligt.
De rechtbank zal de benadeelde partijen ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering betrekking heeft op de posten vermeld onder (i) en (viii), omdat ook van de kosten voor de waszak niet kan worden gezegd dat zij rechtstreeks door het bewezenverklaarde zijn veroorzaakt, terwijl de autoreparatiekosten in het geheel niet zijn onderbouwd.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten vermeld onder (ii), (iv) en (v), is namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partijen in zoverre rechtstreeks schade hebben geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van een bedrag van (gezamenlijk) € 2.349,-.
Omdat het een gezamenlijke vordering betreft, zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot betaling van de ene helft van dit bedrag (groot € 1.174,50) aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en tot betaling van de andere helft aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft rechtstreeks immateriële schade geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zijn voldoende onderbouwd. Daaraan is ten aanzien van beide benadeelde partijen een behandelplan gehecht, waarin een psychloog beschrijft dat hun klachten worden geclassificeerd als een posttraumatische stressstoornis en dat zij daarvoor worden behandeld, onder meer met EMDR-therapie.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade ten aanzien van beide benadeelde partijen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van (ieder) € 5.000,- . De rechtbank heeft bij de hoogte van dit bedrag rekening gehouden met de ernst van het onderbouwde psychische letsel en het onderliggende verband met de bewezenverklaarde feiten, de ernst daarvan en de impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partijen heeft gehad en zal hebben.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partijen de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale toewijzing
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot bedragen van:
  • € 6.174,50 (bestaande uit € 1.174,50 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • € 6.174,50 (bestaande uit € 1.174,50 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal voorts steeds de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
18 februari 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten op basis van het liquidatietarief voor gerechtelijke procedures bij de rechtbank (sector civiel), zoals dat geldt voor zaken waarin vanaf 1 februari 2021 vonnis wordt gewezen. De rechtbank gaat bij de begroting van de kosten uit van een (gezamenlijke) vordering van in totaal € 40.190,03 en zal drie punten toekennen: één voor het opstellen van de vordering, één voor het bijwonen van getuigenverhoren bij de rechter-commissaris op 15 oktober 2021 en één voor het bijwonen van de terechtzitting van 27 oktober 2021. Dat leidt tot een toekenning van proceskosten van in totaal (€ 1.114 x 3 =) € 3.342,-. Omdat het gaat om gezamenlijke kosten van de benadeelde partijen, zal de verdachte worden veroordeeld om de helft daarvan aan de ene, en de andere helft aan de andere benadeelde partij te betalen.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend deels samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte:
  • de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal bepalen dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.

8.Beslissing op vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 25 februari 2021 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 09/808728-15 herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten in de onderhavige strafzaak. De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank last zal geven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 609 dagen.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft de officier van justitie deze vordering mondeling gewijzigd. Zij heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor een periode van zes maanden.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie, zoals ter terechtzitting gewijzigd, dient te worden toegewezen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 56, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, als voortgezette handeling begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42(tweeënveertig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]toe tot bedragen van:
• € 6.174,50 ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
• € 6.174,50 ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om deze bedragen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, voor zover zij daarin niet-ontvankelijk zijn verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van:
  • de benadeelde partij [slachtoffer 1] , begroot op (€ 3.342,-/2) € 1.672,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 2] , begroot op (€ 3.342,-/2) € 1.672,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen;
wijst de
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingtoe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan,
te weten een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden;
wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2021.