ECLI:NL:RBDHA:2021:12213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
NL21.11983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag op grond van eerdere procedures en gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, zijn vijfde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had ingebracht die relevant waren voor de beoordeling. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste waren afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser op 13 oktober 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser voerde aan dat hij vreest voor eerwraak en dat hij nieuwe documenten had overgelegd die zijn situatie zouden onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde documenten niet als nieuw konden worden beschouwd, omdat ze eerder waren ingediend in voorgaande procedures. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gesteld dat de documenten niet bevoegd waren opgemaakt en dat eiser voldoende gelegenheid had gehad voor een contra-expertise. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11983

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.11984, op 13 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Iraakse nationaliteit.
Voorgaande procedures
2. Eiser heeft eerder op 8 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Aan die
aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor eerwraak van de familie van de
vrouw ([naam 2]) met wie hij een relatie heeft gehad, hoewel zij zou worden uitgehuwelijkt aan
haar neef. Bij besluit van 11 augustus 2016 heeft verweerder die aanvraag ongegrond
verklaard op grond van artikel 31 van de Vw. [1] Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 april 2017 [2] van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 mei 2017 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), het door eiser ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het besluit van 11 augustus 2016 is hiermee in rechte vast komen te staan.
3. Op 30 juli 2018 heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend. Aan die aanvraag
heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft verweerder die aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 27 augustus 2018 [4] van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 oktober 2019 [5] heeft de Afdeling het door eiser ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het besluit van 3 augustus 2018 is hiermee in rechte vast komen te staan.
4. Op 6 februari 2020 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd over nieuwe originele documenten te beschikken, waarmee wordt aangetoond dat hij (in Irak) vogelvrij is verklaard, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en dat tegen hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd.
Eiser heeft de volgende documenten overgelegd:
- een ongedateerde verklaring van de Raad van ouderen van de stammen van Irak;
- een arrestatiebevel van 29 september 2014;
- een samenvatting vonnis bij verstek van 9 oktober 2014.
Deze aanvraag is bij besluit van 30 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 1 april 2021 [6] door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard. Het besluit van 30 november 2020 is bij uitspraak van 22 april 2021 [7] van de Afdeling onherroepelijk geworden.
5. Op 26 mei 2021 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 4 juni 2021 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser is hiertegen niet in beroep gegaan.

Huidige procedure

6. Op 22 juni 2021 heeft eiser zijn vijfde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van de aanvraag de volgende documenten als nieuwe elementen of bevindingen overgelegd:
- een uitspraak van de (Iraakse) Hoge Raad voor de Rechtspraak, afgegeven op 11 januari 2015;
- een opsporings/aanhoudingsbevel van de Hoge Raad voor de Rechtspraak, afgegeven op 15 januari 2015.
Eiser beoogt met voornoemde documenten aannemelijk te maken dat hij in Irak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar vanwege vermeende verkrachting. Naar aanleiding van die uitspraak is er een nieuw opsporingsbevel tegen hem uitgevaardigd.
7. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan de opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd of geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [8]
7.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde uitspraak van de Hoge Raad voor de Rechtspraak en het aanhoudingsbevel soortgelijke documenten betreffen als overgelegd bij de derde aanvraag van eiser op 6 februari 2020. In die procedure zijn die documenten niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De overgelegde documenten in de huidige procedure hebben betrekking op het verstekvonnis van 9 oktober 2014, dat eveneens is overgelegd in de derde procedure. De overgelegde documenten in de huidige procedure bevatten derhalve inhoudelijk niets nieuws en kunnen daarom niet worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden, aldus verweerder.
7.2
Daarnaast is uit het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten van 1 juli 2021 gebleken dat beide documenten waarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Wat betreft de inhoud van beide documenten kan er geen uitspraak worden gedaan. Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding om eiser te horen.
7.3
Verweerder werpt eiser ook tegen dat hij de overgelegde documenten veel eerder had kunnen inbrengen. Die dateren immers van januari 2015 en daarmee van vóór de
eerste aanvraag van eiser. Nu eiser dat heeft nagelaten, is met deze documenten volgens verweerder evenmin sprake van nieuwe elementen.
7.4
Ten slotte is verweerder van mening dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad voor het laten uitvoeren van een contra-expertise. Hij is op 7 juli 2021 per brief
geïnformeerd over het onderzoeksresultaat van Bureau documenten. Ook is hem meegedeeld dat de procedure kort daarna op 16 juli 2021 zou beginnen.
8. Eiser verwijst in beroep naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (hierna: het Hof) [9] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021. [10] Eiser stelt voorts dat hij gehoord moeten worden om te kunnen verklaren over de documenten. Ook stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven voor een contra-expertise naar aanleiding van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten. Eiser verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2021. [11] Ter zitting heeft eiser aanvullend betoogd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. De rechtbank moet allereerst beoordelen of de door eiser overgelegde documenten nieuw zijn, in die zin dat die geen rol hebben gespeeld in een eerdere procedure. In het arrest XY tegen Oostenrijk van het Hof van Justitie van de EU van 9 september 2021 [12] heeft het Hof overwogen dat sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, als deze niet eerder zijn onderzocht en de beslissing in de voorgaande procedure daarom niet (mede) gebaseerd kon zijn op deze in de opvolgende procedure overgelegde elementen en bevindingen. De vaststelling of een element of bevinding nieuw is, behelst enkel een feitelijke beoordeling. [13] De rechtbank stelt vast dat, nu de door eiser overgelegde documenten niet eerder zijn overgelegd en derhalve ook niet eerder zijn beoordeeld, deze reeds daarom als ‘nieuw’ in de hier bedoelde zin moeten worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de documenten verwijzen naar documenten die al wel bij een eerdere asielprocedure zijn beoordeeld, maakt dat niet anders. Verweerder heeft daarom ten onrechte gesteld dat de documenten die eiser aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd, niet als nieuw kunnen worden beschouwd.
10. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat hij de documenten waarop hij zich in deze asielprocedure beroept eerder had kunnen inbrengen. Uit het hiervoor aangehaalde arrest XY volgt dat bij een opvolgende aanvraag ook elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van de eerdere procedure maar waarop de verzoeker zich niet had beroepen, als nieuwe elementen of bevindingen gelden. De verwijtbaarheidstoets van artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn [14] kan ingevolge voornoemd arrest alleen worden toegepast als de betreffende lidstaat deze bepaling heeft omgezet in nationaal recht. Dit heeft de Nederlandse wetgever nagelaten. [15] Het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 6 oktober 2017 [16] dat het niet nodig is om artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn te implementeren om een verwijtbaarheidstoets te kunnen hanteren, is dan ook niet langer houdbaar. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat, nu uit het arrest XY volgt dat de verwijtbaarheidstoets komt te vervallen, verweerder deze ten onrechte in zijn besluitvorming heeft toegepast. Het bestreden besluit is in zoverre gebrekkig gemotiveerd.
11. Dit betekent echter nog niet dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte als niet-ontvankelijk heeft afgewezen. Verweerder is op grond van artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn, immers slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag, indien de gegevens die als nieuw zijn ingebracht de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
12. Volgens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 1 juli 2021 zijn de door eiser ingebrachte documenten waarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ook kan niet worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. Eiser stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder de bevindingen van Bureau Documenten niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, nu verweerder hem enerzijds onvoldoende gelegenheid heeft geboden tot het laten verrichten van een contra-expertise en anderzijds niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies, waar verweerder in beginsel van uit mag gaan. [17] Wel moet verweerder zich, indien hij een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze eisen voldaan. Bureau Documenten heeft geoordeeld dat de documenten waarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven omdat er qua opmaak en afgifte onregelmatigheden zijn aangetroffen. Dat oordeel is, hoe beknopt ook, voldoende inzichtelijk en concludent. Eiser heeft de bevindingen van Bureau ook niet gemotiveerd betwist. Er is in dat verband geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser onvoldoende gelegenheid heeft geboden voor een contra-expertise. De rechtbank stelt immers vast dat verweerder de verklaring van onderzoek op 7 juli 2021 aan de gemachtigde van eiser heeft toegezonden onder de mededeling dat de asielprocedure op 16 juli zou aanvangen. Nu het bestreden besluit op 20 juli 2021 aan hem bekend is gemaakt, heeft eiser voldoende gelegenheid gehad een deskundige voor een contra-expertise te benaderen. Dat eiser daar desondanks niet in is geslaagd, heeft een andere oorzaak. Ter zitting is immers gebleken dat het eiser ook in de beroepsfase, die enkele maanden in beslag heeft genomen, niet is gelukt een deskundige te vinden die tot het verrichten van dergelijk onderzoek bereid of in staat is. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het onderzoek van Bureau Documenten gebaseerd.
14. De rechtbank concludeert dat de door eiser ingebrachte documenten niet kunnen worden beschouwd als nieuwe elementen of bevindingen die de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Verweerder heeft daarom ook van het horen van eiser kunnen afzien.
15. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.AWB 16/18236.
3.201703427/1/V2.
4.NL18.14708.
5.201807206/1/V2.
6.NL20.20871.
7.202102295/1/V2.
8.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
9.ECLI:EU:C:2021:478.
11.202102219/1/V3.
12.C-18/20, ECLI:EU:C:2021:710.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6993).
14.Richtlijn (EU) 2013/32.
15.Implementatietabel bij Kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3: (artikel 40) “Wordt als niet-ontvankelijkheidsgrond opgenomen in artikel 30a Vw 2000. Behoeft voor het overige geen implementatie.”
17.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:636.