ECLI:NL:RBDHA:2021:12204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/8918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd voor humanitaire redenen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 6 november 2020, werd door de staatssecretaris afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 2 maart 2021 was genomen, waarin zijn bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder op 28 september 2021 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker.

Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn bezwaar in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter merkte op dat, hoewel de Awb niet expliciet voorziet in de mogelijkheid om een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep te transformeren naar een verzoek hangende bezwaar, dit wel mogelijk is. De voorzieningenrechter stelde vast dat de staatssecretaris niet had gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening, wat de spoedeisendheid van de situatie onderstreepte.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat de staatssecretaris verzoeker niet uit Nederland mag verwijderen voordat er opnieuw op zijn bezwaar is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 748,-, en moest hij het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8918

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk (buiten schuld niet kunnen vertrekken)’ afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het bezwaar in Nederland mag afwachten.
Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (NL21.4509). Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verzoek gelijkgesteld met een verzoek hangende dit beroep.
Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het verzoek weer te beschouwen als een verzoek hangende bezwaar en om dit verzoek toe te wijzen. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de voorzieningenrechter om hierover zijn standpunt mee te delen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Ondanks dat de Awb hierin niet uitdrukkelijk voorziet, kan worden aangenomen dat een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep kan worden getransformeerd naar een verzoek hangende bezwaar. Artikel 8:81 van de Awb, noch enig ander artikel of de systematiek van deze wet, staan eraan in de weg dat na de vernietiging van een besluit op bezwaar het petitum van het verzoek wordt gewijzigd naar eenzelfde verzoek hangende het weer opengevallen bezwaar. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 4 maart 2008 (ECLI:NL:RBSGR:2008:BC7001).
3. Verder overweegt de voorzieningenrechter in het kader van het vereiste spoedeisende belang als volgt.
4. Op grond van artikel 6:16 van de Awb heeft een bezwaar geen schorsende werking. In onderdeel B1/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat verweerder de vreemdeling die binnen 24 uur een verzoek om een voorlopige voorziening indient toestaat dit verzoek in Nederland af te wachten. Hierbij gelden een aantal voorwaarden. Niet duidelijk is echter hoe verweerder omgaat met een verzoek om een voorlopige voorziening zoals hier aan de orde, dat na de vernietiging van een beroep wordt getransformeerd naar een verzoek hangende bezwaar. De voorzieningenrechter heeft verweerder gevraagd om te reageren op het verzoek en daarbij in te gaan op het spoedeisend belang. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.
5. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om bij wijze van ordemaatregel over te gaan tot toewijzing van het verzoek op hierna te melden wijze.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1). Op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb moet verweerder ook het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt verboden om verzoeker uit Nederland te verwijderen voordat er opnieuw op zijn bezwaar is beslist;
 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ten bedrage van € 748,- (zevenhonderdachtenveertig euro);
 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- (honderdachtenzeventig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 3 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.