In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een slachtoffer van mensenhandel, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel 'humanitair tijdelijk', welke door de Staatssecretaris ambtshalve was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank overwoog dat het Openbaar Ministerie had besloten het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres te seponeren, waardoor de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk werd geacht voor de opsporing en vervolging van mensenhandel.
Eiseres had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat de beleidswijziging die ten grondslag lag aan het bestreden besluit, niet in strijd was met de relevante richtlijnen van de Europese Unie. Eiseres had ook aangevoerd dat zij ten onrechte geen bedenktijd was geboden als Dublinclaimant, maar de rechtbank oordeelde dat de beleidsregels correct waren toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.