ECLI:NL:RBDHA:2020:5254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
NL20.4900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening met betrekking tot mensenhandel en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een vrouw met een V-nummer, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat Frankrijk niet veilig is voor haar, gezien haar status als slachtoffer van mensenhandel en de structurele problemen in de opvang en rechtsbijstand in Frankrijk, vooral in het licht van de coronamaatregelen.

Tijdens de zitting op 4 juni 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiseres haar argumenten toegelicht, waaronder de stelling dat de coronacrisis de situatie in Frankrijk heeft verslechterd en dat zij geen adequate bescherming kan verwachten. De rechtbank overwoog dat het aan eiseres was om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was in haar geval. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Frankrijk niet in staat zou zijn om haar rechten als slachtoffer van mensenhandel te waarborgen.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen hoefde te worden, en dat de overdracht aan Frankrijk niet in strijd was met de Europese mensenrechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de beslissing van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd was. Eiseres had geen andere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigden. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.4900
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020 door middel van een Skype- beeldverbinding . Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Eiseres voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege structurele ernstige problemen ten aanzien van de opvang, voorzieningen, detentie, medische zorg en rechtsbijstand. Eiseres
wijst in dit verband op een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Amsberg van 25 april 2019, een rapport van AIDA van 8 juni 2019 en het bericht 'France: Systematic immigration detention further undermines rights' van AIDA van 6 juni 2019. Eiseres voert daarbij aan dat zij slachtoffer is van mensenhandel en dat uit de voornoemde bronnen volgt dat mogelijke slachtoffers van mensenhandel in Frankrijk geen afdoende hulp en bescherming ontvangen. Overdracht aan Frankrijk is dan ook in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat bescherming voor eiseres als slachtoffer van mensenhandel in Frankrijk illusoir is. Bovendien ontneemt overdracht aan Frankrijk het nuttig effect aan de Richtlijn 2004/81/EG en 2011/36. Eiseres heeft al aangifte gedaan en het besluit van het openbaar ministerie om het strafrechtelijk onderzoek te beëindigen betekent niet dat eiseres geen slachtoffer is van mensenhandel. Het overdrachtsbesluit is bovendien in strijd met Richtlijn 2004/81 omdat het is genomen zonder dat verweerder aan eiseres eerst bedenktijd heeft aangeboden. Eiseres heeft hiervan niet vrijwillig afstand gedaan.
3. Eiseres voert verder aan dat zij door een mensensmokkelaar naar Frankrijk is gebracht en dat zij nog een schuld heeft openstaan. Frankrijk is daarom geen veilige plek voor haar. Eiseres kan verder als slachtoffer van mensenhandel in Nederland haar rechten op bescherming niet bij de Franse autoriteiten inroepen, omdat de feiten zich niet aldaar hebben afgespeeld. Ook heeft verweerder in het claimverzoek ten onrechte geen melding gemaakt van deze specifieke bijzonderheid. Omdat Nederland de locatie van de seksuele uitbuiting is geweest, is Nederland volgens eiser gehouden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van haar asielaanvraag aan zich te trekken. Eiseres voert daarnaast aan dat verweerder ten onrechte niet heeft voldaan aan het verzoek om de stukken te overleggen uit het EU-Vis systeem. De wijze waarop het visum is aangevraagd is relevant voor de vraag of in dit specifieke geval toepassing moet worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder niet voldoende is ingegaan op de combinatie van feiten in omstandigheden op grond waarvan Nederland haar asielverzoek in behandeling dient te nemen ingevolge artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder dient ook aan de hand van alle feiten en omstandigheden te toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Eiseres wijst in dit verband op een aantal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.1 Het onderzoek van verweerder is daarom onzorgvuldig geweest. Eiseres heeft tot slot ter zitting aangevoerd dat de coronacrisis ook in Frankrijk tot allerlei problemen heeft geleid. Zij verwijst in dit verband naar een rapport van AIDA, van 1 april 2020, waarin wordt ingegaan op de maatregelen in Frankrijk als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Daaruit volgt volgens eiseres dat de toegang tot de procedure moeilijker is geworden en dat de opvangcapaciteit in Frankrijk is verminderd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de verwijzing naar de AIDA rapporten van 20 maart 2019 en 1 april 2020 en het bericht van 6 juni 2019 niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de
1. Het arrest van 9 juli 2015 inzake K en A (C-153/14, JV 2015/232) en het arrest van 7 november 2018, inzake C en A (C-257/17, JV 2019/2).
asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Frankrijk heeft bovendien met het claimakkoord garandeert dat een asielaanvraag van eiseres in behandeling zal worden genomen met toepassing van dezelfde waarborgen die ook in Nederland gelden. Frankrijk is, net als Nederland, partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan het Handvest en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De verwijzing naar de uitspraak van de Duitse Verwaltungsgericht Arnsberg maakt het voorgaande niet anders, omdat die zaak ziet op een individueel geval en het een andere situatie betreft dan die van eiseres. Ten aanzien van eiseres is niet gebleken dat de autoriteiten in Frankrijk haar bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Eiseres heeft verder niet concreet gemaakt of onderbouwd dat zij in Frankrijk geen aanspraak zal maken op de rechten die zij heeft als mogelijk slachtoffer van mensenhandel. Als daarvan zou worden uitgegaan, dan is niet gebleken dat zij hiervoor niet kan klagen bij de Franse autoriteiten. Voor zover eiseres stelt dat zij geen aangifte kan doen in Frankrijk omdat de feiten zich in Nederland hebben plaatsgevonden, merkt de rechtbank op dat eiseres reeds aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Het standpunt van eiseres dat haar ten onrechte geen bedenktijd is gegeven volgt de rechtbank niet, omdat uit de kennisgeving van de aangifte mensenhandel blijkt dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de bedenktijdfase. De bedenktijd is er bovendien voor iemand om te kunnen beslissen of er daadwerkelijk aangifte van mensenhandel zal worden gedaan. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiseres niet is gebleken dat zij gebruik had willen maken van deze bedenktijd. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening volgt dat verweerder slechts gehouden is informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij op grond van de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. De rechtbank overweegt dat verweerder niet is gehouden overige informatie te vermelden. Verweerder was dan ook niet gehouden in het claimverzoek te vermelden dat eiseres in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel, dan wel dat zij daarvan aangifte heeft gedaan in Nederland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres heeft in beroep geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder gebruik had moeten maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid aan de hand van alle feiten en omstandigheden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat van overdracht aan Frankrijk had moeten worden afgezien. Verweerder heeft bovendien in beroep de resultaten van de EU-Vis bevragingen in het dossier toegevoegd. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet dat verweerder is gehouden de onderliggende stukken te overleggen die aan de visumaanvraag ten grondslag zijn gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Frankrijk tijdelijk worden opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Frankrijk en Nederland, vanwege het coronavirus. De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag op zich moet nemen. Het enkel opschorten van de Dublinoverdrachten naar Frankrijk neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres
immers niet weg. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.2
9. Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiseres aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, dan wel de richtlijnen. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
10 juni 2020

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.