Eiser is in Nederland voor verschillende misdrijven veroordeeld.
Bij vonnis van de politierechter van 8 augustus 2007 is eiser vanwege handel in strijd met de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een geldboete van € 150.
Bij vonnis van de politierechter van 6 november 2013 is eiser vanwege diefstal veroordeeld tot een geldboete van € 200.
Bij vonnis van de politierechter van 25 maart 2014 is eiser vanwege diefstal veroordeeld tot 20 uren werkstraf.
Bij vonnis van de politierechter van 10 april 2014 is eiser vanwege diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2014 is eiser veroordeeld vanwege diefstal en inbraak tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Bij vonnis van de politierechter van 3 april 2015 is eiser schuldig verklaard aan diefstal zonder oplegging van een straf of maatregel.
Bij vonnis van de politierechter van 5 juni 2015 is eiser vanwege vernieling veroordeeld tot 15 dagen gevangenisstraf.
Bij vonnis van de politierechter van 25 augustus 2015 is eiser schuldig verklaard aan het opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast zonder oplegging van een straf of maatregel.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2016 is eiser veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf en is twee jaar terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging gelast vanwege poging tot opzettelijk brandstichten, vernieling en diefstal. Deze terbeschikkingstelling is vervolgens tweemaal verlengd, laatstelijk bij vonnis van 7 mei 2020 met nogmaals twee jaar.
Deze vonnissen zijn onherroepelijk.
Wat legt verweerder aan zijn besluit ten grondslag?
3. Volgens verweerder heeft eiser de aanvraag niet tijdig na het verlopen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, die hij tot 11 augustus 2016 had, ingediend en is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De aanvraag is dan ook niet aangemerkt als een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning. De aanvraag wordt daarom gelijkgesteld met een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Omdat eiser de aanvraag niet binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn vergunning heeft ingediend, geldt het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf (mvv). Eiser beschikt niet over een mvv en komt niet in aanmerking voor vrijstelling daarvan. Er bestaat volgens verweerder ook geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Omdat eiser momenteel ter beschikking is gesteld en hij niet eerder zal worden uitgezet dan wanneer de tbs-maatregel wordt beëindigd, wordt eiser momenteel niet met uitzetting bedreigd. Er bestaat daarom eveneens geen aanleiding om hem uitstel van vertrek te verlenen.
Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht met ingang van 28 mei 2015 ingetrokken. Hij heeft daartoe allereerst getoetst aan de zogeheten glijdende schaal, vervat in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Daarbij heeft verweerder de glijdende schaal toegepast zoals die sinds 1 juli 2012 geldt omdat eiser onder meer is veroordeeld voor een strafbaar feit dat na die datum is gepleegd. Verweerder heeft vervolgens getoetst aan het derde lid van artikel 3.86 Vb 2000. Verweerder heeft 28 mei 2015 aangemerkt als pleegdatum van het misdrijf dat de aanleiding vormt om de vergunning in te trekken. Aangezien sprake is van een verblijfsgat van 23 augustus 2010 tot 11 augustus 2011, had eiser op dat moment tenminste drie jaar, maar minder dan vier jaar, rechtmatig verblijf. De toepasselijke norm bij een dergelijke verblijfsduur bedraagt vier maanden en twee weken. Omdat eiser voor onder meer het op 28 mei 2015 gepleegde misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met terbeschikkingstelling, wordt deze norm ruimschoots overschreden. Daarom was deze veroordeling voor verweerder aanleiding om over te gaan tot intrekking van de verblijfsvergunning.
Verweerder heeft verder beoordeeld of het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Daarvan is volgens verweerder sprake. Daarom heeft verweerder de vertrektermijn verkort tot nul dagen en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Het gezins- en privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en de persoonlijke omstandigheden van eiser staan niet aan intrekking en het opleggen van een inreisverbod in de weg, aldus verweerder.