1.15.In een verslag van een maatschappelijk werker van de kliniek van 13 juni 2017 staat vermeld dat de opname in het psychiatrisch ziekenhuis in Suriname wordt vergoed door de basisziektekostenverzekering in Suriname en dat [geïntimeerde] in aanmerking komt voor bijstand.
2. [geïntimeerde] vordert in dit geding
I. een verbod aan de Staat om enig ten behoeve van eiser ingediende aanvraag om een machtiging tot verlof als bedoeld in artikel 50 van de Beginselenwet tbs te weigeren op grond van artikel 2 lid 6 Verlofregeling tbs of een bepaling met soortgelijke strekking;
II. een bevel aan de Staat om de machtiging verlof binnen vier weken na ontvangst van de daartoe strekkende aanvraag te verlenen, indien geen andere grond tot weigering bestaat dan het gestelde in artikel 2 lid 6 Verlofregeling tbs of een bepaling met soortgelijke strekking;
op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de Staat in de kosten.
3. De voorzieningenrechter heeft (onder meer) het volgende overwogen. De mogelijkheid dat [geïntimeerde] in de toekomst in Suriname door familie zal kunnen worden opgevangen zodat aan de door Suriname gestelde voorwaarden voor repatriëring kan worden voldaan, is puur hypothetisch. Dat betekent dat [geïntimeerde] , hoewel dit uit behandeloogpunt wel mogelijk is, nooit verlof zal kunnen worden verleend en dat zijn proces van resocialisatie dus niet kan aanvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit in strijd met artikel 3 EVRM en de artikelen 5 jo. 14 EVRM. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] bij het bestreden vonnis toegewezen en de Staat in de proceskosten veroordeeld.
4. De Staat vordert in hoger beroep, kort samengevat en zakelijk weergegeven, vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, met inbegrip van de nakosten.
Grieven 1, 2, 3 en 5zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de weigering van de staatssecretaris om een machtiging verlof af te geven in strijd is met artikel 3 EVRM (grieven 1 tot en met 3), respectievelijk met artikel 14 in samenhang met artikel 5 EVRM (grief 5).
Grief 4luidt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het aan de tbs-rechter is om te beoordelen of in het kader van de tenuitvoerlegging van de tbs sprake is van een schending van (een van de bepalingen van) het EVRM, en niet aan de voorzieningenrechter als restrechter. De Staat betoogt dat er eerst aanleiding kan bestaan tot het treffen van een voorziening als de onderhavige nadat de tbs-rechter heeft geoordeeld dat sprake is van een uitzichtloze situatie.
5. Het hof stelt vast dat de burgerlijke rechter in deze zaak bevoegd is, nu [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Voorts kan [geïntimeerde] in zijn vordering worden ontvangen, aangezien hij het doel van zijn vordering (machtiging begeleid tijdelijk verlof) met geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang kan bereiken.
6. Indien in hoger beroep de vraag moet worden beantwoord of een voorziening die door de voorzieningenrechter is toegewezen, in stand kan blijven, dient in dat hoger beroep mede te worden nagegaan of de eisende partijten tijde van het arrest van het hofbij die voorziening een spoedeisend belang heeft (toetsingex nunc, zie o.a. ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Duidelijk is dat de situatie is veranderd sinds de procedure in eerste aanleg. De opnamefaciliteiten in Suriname zijn gewijzigd en het hebben van een sociaal netwerk aldaar is niet langer een noodzakelijke voorwaarde voor opname in het psychiatrisch centrum. Weliswaar is nog niet zeker dat de door de Staat beoogde repatriëring van [geïntimeerde] daadwerkelijk zal doorgaan, maar mede gelet op hetgeen tijdens het pleidooi door de Staat is aangevoerd en door [geïntimeerde] niet (althans niet voldoende gemotiveerd) is betwist, is voldoende aannemelijk dat in elk geval reëel uitzicht op repatriëring bestaat. Vaststaat bovendien – namens de Staat is dit ter zitting uitdrukkelijk erkend – dat de thans door [geïntimeerde] genoten begeleide verloven (in elk geval mede) strekken ten behoeve van repatriëring en dat zij zullen worden voortgezet zolang er uitzicht is op repatriëring. Dit betekent dat op dit moment geen spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening. 7. Dat neemt niet weg dat, anders dan door de Staat is aangevoerd, [geïntimeerde] belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn vordering. De omstandigheid dat de situatie nu anders ligt, betekent immers nog niet dat [geïntimeerde] destijds ten onrechte een kort geding aanhangig heeft gemaakt en brengt dus evenmin automatisch mee dat [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties moet worden veroordeeld, zoals de Staat heeft gevorderd.
8. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat een levenslang gestrafte op grond van artikel 3 EVRM een reëel perspectief op vrijheid moet hebben en dat daarvoor is vereist dat aan de betrokkene resocialisatieactiviteiten worden aangeboden. Dit geldt evenzeer voor tbs-gestelden. Immers, een van de hoofddoelen van tbs is nu juist een behandeling gericht op een veilige terugkeer naar de samenleving. Een perspectief op vrijheid is daarmee gegeven. Een tijdelijk begeleid verlof is een in beginsel onmisbaar onderdeel van de tbs-behandeling en in zoverre een onmisbare resocialisatieactiviteit. Tijdens dat verlof kan een tbs-gestelde oefenen met het verblijf buiten de tbs-kliniek en de behandelaars kunnen zo beoordelen of de behandeling goed verloopt en of verdere vrijheden verantwoord zijn. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] ten tijde van het aanhangig maken van dit kort geding vanuit behandeloogpunt voor (tijdelijk) begeleid verlof in aanmerking kwam en een machtiging werd geweigerd enkel vanwege het ontbreken van een verblijfstitel en het feit dat [geïntimeerde] (nog) niet kon worden gerepatrieerd. Het is niet uitgesloten dat begeleid verlof de maximaal haalbare vrijheid is voor [geïntimeerde] , maar zelfs indien dat het geval is, geldt naar voorlopig oordeel van het hof dat het in strijd met artikel 3 EVRM is om [geïntimeerde] uitsluitend om voormelde redenen levenslang op te sluiten in een tbs-kliniek zonder zelfs maar begeleid verlof toe te staan, terwijl begeleid verlof door de kliniek wel verantwoord en opportuun wordt geacht.
9. Voorts geldt het volgende. Uit de zaak Rangelov (EHRM 22 maart 2012, Rangelov tegen Duitsland, Appl. no. 5123/07) volgt dat het uitsluiten van vreemdelingen van (verdere) behandeling een legitiem doel kan dienen en niet zonder meer in strijd hoeft te zijn met artikel 5 in samenhang met artikel 14 EVRM. Lidstaten moeten echter zeer sterke argumenten (
“very weighty arguments”) hebben om discriminatie op grond van nationaliteit proportioneel te doen zijn en er moet bovendien iets tegenover staan voor de vreemdeling. Het is naar voorlopig oordeel van het hof niet proportioneel om bij het ontbreken van een verblijfsvergunning en de (voorlopige) onmogelijkheid tot repatriëring zelfs geen tijdelijk begeleid verlof toe te staan, terwijl dit door de betrokken kliniek wel verantwoord en passend wordt geacht. Afgezien daarvan is van voldoende compensatie geen sprake. De inspanningen om tot repatriëring te komen kunnen niet als zodanige compensatie worden gezien; het gaat hier immers om de vraag welke compensatie wordt geboden als repatriëring niet mogelijk is en de tenzij-regel van artikel 2 lid 6 sub a Verlofregeling TBS dus niet van toepassing is. Het feit dat incidenteel begeleid verlof op humanitaire gronden wel mogelijk is vormt evenmin voldoende compensatie. Zoals de naam al aangeeft kan dergelijk verlof slechts incidenteel worden toegestaan, in bijzondere situaties.
10. Uit het voorgaande vloeit voort dat grieven 1 tot en met 3 en grief 5 falen.
11. Ook grief 4 faalt. Het is op zich juist dat de tbs-rechter in een verlengingsprocedure de tbs (voorwaardelijk) kan beëindigen als hij tot de conclusie komt dat een uitzichtloze situatie is ontstaan. [geïntimeerde] streeft echter geen (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs na, sterker, hij beseft dat het zeer wel mogelijk is dat zijn ter beschikking stelling nooit zal worden beëindigd. Hij wil op dit moment slechts dat hem begeleid verlof wordt toegestaan zolang de kliniek dat verantwoord acht, óók indien zal komen vast te staan dat repatriëring niet mogelijk is. Dit kan hij in een verlengingsprocedure niet bereiken. Het hof ziet daarom in hetgeen de Staat heeft aangevoerd geen grond om de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen.
12. De conclusie luidt dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de weigering van de staatssecretaris om een machtiging af te geven om de enkele reden dat [geïntimeerde] geen verblijfsvergunning heeft en er geen mogelijkheid van repatriëring bestond, in strijd is met het EVRM. Voor de goede orde merkt het hof op dat dit betekent dat het enkele feit dat een verblijfstitel ontbreekt ook in de toekomst geen voldoende grond kan vormen voor het weigeren van een machtiging, mocht blijken dat repatriëring (toch) niet mogelijk is. Dat de gevraagde voorziening thans niet wordt toegewezen is uitsluitend omdat daarbij op dit moment geen spoedeisend belang bestaat (zie hierboven onder 6).
13. Bij deze stand van zaken heeft [geïntimeerde] geen belang bij een oordeel over de verbindendheid van artikel 2 lid 6 Verlofregeling TBS.
14. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover daarbij aan de Staat het bevel werd gegeven machtiging tot verlof te verlenen en de vordering van [geïntimeerde] afwijzen. Zoals hierboven is overwogen, is deze afwijzing uitsluitend het gevolg van het ontbreken van een spoedeisend belang door de veranderde situatie in appel. Bij deze stand van zaken ziet het hof aanleiding de kostenveroordeling ten laste van de Staat van de eerste aanleg in stand te laten en de proceskosten in hoger beroep te compenseren. .