ECLI:NL:RBDHA:2021:12116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
09/148718.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor openlijke geweldpleging met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en poging zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor openlijke geweldpleging. De zaak speelde zich af op 5 juni 2021 in Leiden, waar de verdachte in een conflict met de aangever betrokken raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en een gewelddadige reactie van de aangever had uitgelokt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte zelf de situatie had gecreëerd. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het onderzoek naar medeschuld een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank legde de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/148718-21
Datum uitspraak: 8 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] 1989,
BRP-adres: [adres] ,
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 september 2021 (pro forma) en van 25 oktober 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.W.N. van den Oever naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen met een stootijzer, althans een ijzeren staaf, en/of
die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt tegen het hoofd en/of in de rug en/of tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] bij het hoofd heeft/hebben gepakt en/of met zijn hoofd tegen de grond heeft/hebben geslagen/geduwd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of lichaam te slaan met een stootijzer, althans met een ijzeren staaf en/of in de rug en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te slaan, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of bij het hoofd te pakken en/of dat hoofd tegen de grond te slaan/duwen
Meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen met een
stootijzer, althans een ijzeren staaf, en/of die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt tegen het hoofd en/of in de rug en/of tegen het lichaam terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of
die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] bij het hoofd heeft/hebben gepakt en/of met zijn hoofd tegen de grond heeft/hebben geslagen/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden openlijk, te weten op de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan met een stootijzer, althans een ijzeren staaf, en/of die [slachtoffer] te schoppen tegen het hoofd en/of in de rug en/of tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of zijn rug, althans tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] bij het hoofd heeft/hebben gepakt en/of met zijn hoofd tegen de grond heeft/hebben geslagen/geduwd terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een wond aan zijn wenkbrauw en/of beurse plekken op zijn rug en/of een (zware) hersenschudding, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging doodslag en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke standpunten van de verdediging gaat de rechtbank hierna -voor zover nodig- in.
3.3
Vertrekpunten bij de beoordeling van de tenlastelegging
De volgende feiten staan niet ter discussie en neemt de rechtbank als vertrekpunt bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) en de verdachte hadden sinds enige tijd voorafgaand aan het ten laste gelegde incident ruzie over geld. Hierbij zijn over en weer (doods)bedreigingen geuit. Met een sms-bericht van 26 mei 2021 had aangever aan de verdachte laten weten dat hij op vrijdagen in de weken daarop geldbedragen kon ophalen. Op zaterdag 5 juni 2021 is de verdachte in zijn eentje naar de woning van aangever aan de [adres] te Leiden gegaan om geld te halen. Daar trof hij enkel een schoondochter van de aangever aan, die hem - naar later bleek op verzoek van aangever - wegstuurde. Vervolgens heeft de verdachte met aangever gebeld, waarbij opnieuw over en weer (doods)bedreigingen zijn geuit. De verdachte heeft toen ook met [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) gebeld. De medeverdachte heeft de verdachte gevraagd hem op te halen, zodat zij samen naar de woning van de aangever konden gaan om geld te halen. En zo geschiedde. Op dezelfde zaterdag in de avond stonden de verdachte en de medeverdachte in de voortuin van de aangever. Daar heeft een gevecht plaatsgevonden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden welke ten laste gelegde geweldhandelingen kunnen worden bewezen en, vervolgens, hoe de bewezen verklaarde handelingen strafrechtelijk moeten worden geduid.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021161888, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, Basisteam Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 144).
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 6 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 13):
U vraagt mij wat er gisteren, zaterdag 5 juni 2021, bij mij thuis is gebeurd. (…) Ik voelde dat [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: de medeverdachte) de deur tegenhield. Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) erbij kwam staan. Ik voelde dat beiden de deur wilde open duwen. Ik heb toen de deur open gedaan. (…) Ik ben met het stootijzer naar buiten gelopen. (…) Ik pakte [medeverdachte] toen vast. Ik gaf hem hierop met mijn vuist een paar klappen in zijn gezicht of in zijn pens, dat weet ik niet meer precies. Dat deed ik met mijn rechter gebalde vuist. Ik weet nog wel dat ik met rechts sloeg en dat ik links dat stootijzer nog in mijn handen had. Het enige wat ik er nog van weet is dat [verdachte] er toen tussen kwam en vanaf dat moment weet ik het niet meer goed. Vanaf dan is het een grijs gebied. Ik ben in die consternatie dat stootijzer kwijt geraakt. Want ik voelde dat ik iets van een trap in mijn rug kreeg. (…) Toen ergens heb ik die klap boven mijn wenkbrauw gehad. (…) Toen ik op straat lag heb ik nog links en rechts trappen gehad op mijn lichaam van [medeverdachte] en [verdachte] . Ik ben denk ik 5 tot 10 keer getrapt door beiden.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2021:
U vraagt hoe ik dat stootwapen heb afgepakt. Dat is niet zonder slag of stoot gegaan. (…) U laat een foto zien van het letsel aan de wenkbrauw en vraagt hoe die wond daar komt. Dat zal door een klap zijn geweest met de vuist. Dat zou [medeverdachte] gedaan kunnen hebben, dat weet ik niet meer (…)Ik heb het nodige geweld gebruikt om dat wapen af te pakken. Ik weet niet meer precies wat voor geweld dat is geweest. (…) Dat op zijn rug kan van een paar schoppen zijn tijdens het gevecht.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 7 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 115):
Het gevolg hiervan was dat ik toen [slachtoffer] een paar klappen terug gegeven heb. Wat ik weet waren dat 2 klappen. (…) V: Waar heb jij hem geraakt? A: Op zijn hoofd.
4. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 23 juli 2021, ondertekend door [huisarts] , voor zover inhoudende (p. 139):
A. Uitwendig waargenomen letsel:
-Wond in de linker wenkbrauw
-Schaafwonden in de linkerhand
-Bloeduitstorting linker flank
-Bloeduitstorting links op de borstkas
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? ja
- gering? ja
- ernstig? neen
- shock neen
B. Is er vermoeden van niet uitwending waarneembaar letsel? neen
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? neen
C. Psychische stoornissen? ja
Storingen in het bewustzijn? nee
(…)
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
De geweldhandelingen
Slaan met het stootijzer
Diverse getuigen hebben verklaard dat de verdachte en/of de medeverdachte aangever met het stootijzer hebben geslagen, al dan niet tegen het hoofd. Aangever zelf kan zich niet herinneren of hij met het stootijzer is geslagen. De verdachte en de medeverdachte ontkennen met het stootijzer te hebben geslagen.
Het stootijzer betreft een ijzeren staaf van rond de 1,50 meter lang met een gewicht van ruim 9 kilo. Uit de medische verklaring van de huisarts volgt dat aangever een wond had aan de linker wenkbrauw, schaafwonden op de linkerhand, een bloeduitstorting op de linker flank en een bloeduitstorting op de borstkas. Er was geen vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel. In het dossier zitten verder foto’s – direct gemaakt na het incident – van de rug van aangever waarop diverse rode plekken te zien zijn. Al het letsel van aangever is niet beoordeeld door een forensisch arts. De rechtbank is van oordeel dat het letsel -zoals beschreven door [huisarts] in de medische verklaring van 23 juli 2021 en zoals is te zien op de foto’s in het dossier- niet zonder meer past bij geslagen worden met een stootijzer van een dergelijk formaat en gewicht en al helemaal niet bij de wijze waarop dat volgens enkele getuigen is gebeurd (volgens getuige [getuige 1] ‘met lange halen tegen de rug en buik’ en volgens getuige [getuige 2] ‘bovenop het hoofd’). De rechtbank hecht in het kader van de bewijswaardering dan ook geen doorslaggevende betekenis aan de getuigenverklaringen. De latere verklaring van huisarts [naam] van 22 oktober 2021 -inhoudende dat sprake is van een zware hersenschudding- leidt niet tot een ander oordeel. Die verklaring is namelijk gebaseerd op wat aangever zelf over zijn klachten heeft verklaard. De rechtbank kan bovendien niet uitsluiten dat aangever aan het genoemde letsel is gekomen als gevolg van andere geweldshandelingen tijdens het incident. Dit past bij de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte dat zij aangever niet met het stootijzer hebben geslagen, maar dat zij wel ander geweld tegen aangever hebben gebruikt. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dan wel de medeverdachte aangever met het stootijzer heeft geslagen.
Schoppen tegen het hoofd / het hoofd tegen de grond te hebben geslagen/geduwd
Aangever heeft verklaard dat zijn hoofd van achteren is vastgepakt en dat hij met zijn voorhoofd en neus hard op de straat werd geduwd. De verdachte ontkent dat hij dit heeft gedaan. Verder ontkent de verdachte dat hij aangever tegen het hoofd heeft geschopt. De medeverdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren of hij aangever heeft geschopt.
Ook wat deze geweldshandelingen betreft, oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende duidelijkheid geeft over de omstandigheden waaronder de hier bedoelde geweldhandelingen zouden hebben plaatsgevonden. Het reeds besproken letsel komt ook op dit punt niet overeen met letsel dat past bij dergelijke handelingen. Ook in dit geval kan de rechtbank niet uitsluiten dat er een alternatieve mogelijkheid is hoe aangever aan het voornoemde letsel is gekomen, zoals door andere geweldshandelingen tijdens het incident. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte dan wel de medeverdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt dan wel het voorhoofd en de neus van aangever hard tegen de grond heeft geduwd.
Slaan/schoppen tegen het lichaam, slaan tegen het hoofd
Op basis van de verklaring van aangever, de verdachte en de medeverdachte acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat aangever door de verdachte dan wel de medeverdachte is geslagen dan wel geschopt tegen het lichaam, alsmede tegen het hoofd is geslagen. De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat de verdachte zich had gedistantieerd nadat hij het stootijzer van aangever had afgepakt en hij zelf geen geweld had gebruikt. Aangever heeft immers duidelijk verklaard dat hij -nadat hij op grond lag- links en rechts trappen op zijn lichaam van beide mannen kreeg. Die verklaring vindt steun in het vastgestelde letsel.
3.5.2
De strafrechtelijke duiding
Vervolgens dient de rechtbank de bewezen verklaarde geweldshandelingen strafrechtelijk te duiden.
Primair: Poging doodslag in vereniging
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank een poging doodslag in vereniging niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair: Opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel in vereniging
Het zwaar lichamelijk letsel bestaat volgens de tenlastelegging uit een zware hersenschudding. Aangever is vrijwel direct na het geweldsincident medisch onderzocht, waarbij geen symptomen zijn vastgesteld die passen bij een zware hersenschudding. Op een later moment is huisarts [naam] – op basis van verklaringen van aangever over zijn medische toestand sinds het geweldsincident – tot de conclusie gekomen dat sprake is van een zware hersenschudding. Wat hier ook van zij, het enkele feit dat iemand een zware hersenschudding heeft opgelopen, maakt niet dat per definitie sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Om tot het strafrechtelijke oordeel te kunnen komen dat hier inderdaad sprake van is, dient onder andere te worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en uitzicht op (volledig) herstel (vgl. Hoge Raad, 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051). Wat deze punten betreft, bevat het dossier onvoldoende informatie om tot de conclusie te komen dat in dit geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Meer subsidiair: Poging opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel in vereniging
Vaststaat dat de verdachte en de medeverdachte met de toegepaste geweldshandelingen geen vol opzet hebben gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Daarom moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake is van voorwaardelijke opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – hier: het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte dan wel de medeverdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het dossier bevat onvoldoende informatie over de manier waarop of de kracht waarmee aangever door de verdachte dan wel de medeverdachte is geslagen en geschopt. Ook uit de verwondingen van aangever kan de rechtbank niet afleiden dat de toegepaste geweldshandelingen met zodanige kracht hebben plaatsgevonden dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Dit alles maakt dat de rechtbank de verdachte ook van het meer subsidiair ten laste gelegde feit zal vrijspreken.
Meest subsidiair: Openlijke geweldpleging in vereniging
Op basis van de verklaringen van zowel aangever, de verdachte en de medeverdachte, alsmede op basis van het vastgestelde letsel, staat voor de rechtbank vast dat aangever tijdens het gevecht met de verdachte en de medeverdachte door hen is geslagen en geschopt tegen de rug en is geslagen tegen het hoofd. De rechtbank merkt het toegepaste geweld aan als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in dezelfde vechtpartij zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte in groepsverband hebben gehandeld en dat zij zich zodanig hebben gedragen dat ieder van hen afzonderlijk een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het tegen aangever gepleegde geweld. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 juni 2021 te Leiden openlijk, te weten op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] te schoppen in de rug en tegen het lichaam en die [slachtoffer] te slaan en stompen tegen het hoofd en zijn rug terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een wond aan zijn wenkbrauw en beurse plekken op zijn rug voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsvrouw bepleit dat het handelen van de verdachte slechts ter verdediging is geweest van hemzelf en de medeverdachte, nu aangever het gevecht is begonnen en daarbij een stootijzer vast had. Een eventuele overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanval van aangever. Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie (putatief noodweer).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, nu het de verdachte en zijn medeverdachte zijn geweest die zelf de confrontatie hebben opgezocht met aangever bij zijn woning. Verder heeft de officier van justitie bepleit dat de verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden met zijn handelen. Van noodweerexces is volgens de officier van justitie ook geen sprake omdat de verdachte niet heeft verklaard dat hij vanuit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende aannemelijk. Op 5 juni 2021 is de verdachte -aanvankelijk in zijn eentje, maar niet veel later samen met de medeverdachte- naar de woning van de aangever gegaan om geld op te halen. Hierover hadden aangever en de verdachte al enige tijd ruzie. Nadat de medeverdachte had aangebeld, deed aangever zijn voordeur open en zei hij tegen hen -terwijl hij een tegelhaak in zijn hand had- dat zij weg moesten gaan, waarna aangever de voordeur weer dicht deed. Vervolgens zag aangever de verdachte voor zijn raam in de woonkamer staan. Hierop heeft aangever opnieuw zijn voordeur open gedaan. Toen hij deze dicht wilde doen, voelde hij dat de verdachte en de medeverdachte probeerden om de deur open te duwen. Hierop is aangever naar buiten gegaan met een stootijzer en heeft de medeverdachte een aantal klappen gegeven, waarna de verdachte zich in het gevecht heeft gemengd.
De rechtbank overweegt dat weliswaar vaststaat dat aangever met een stootijzer zijn woning is uitgekomen en zijn voortuin is ingelopen, maar dat het de verdachte en de medeverdachte zijn geweest die aangever op 5 juni 2021 bewust hebben opgezocht en samen in zijn voortuin stonden. In plaats van de-escalerend te handelen en zich te onttrekken aan de conflictueuze situatie met aangever, heeft de verdachte bewust de confrontatie opgezocht. De verdachte en de medeverdachte hebben ook geprobeerd om de woning van aangever in te gaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het conflict tussen de verdachte en aangever al enige tijd bestond -waarbij over een weer (doods)bedreigingen zijn geuit- heeft de verdachte willens en wetens de confrontatie met aangever gezocht en een gewelddadige reactie van hem uitgelokt. Het beroep op noodweer en noodweerexces zal daarom worden verworpen. Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zichzelf of de medeverdachte moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bewezen verklaarde volgens de wet strafbaar is, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod voor de [adres] met elektronische controle voor de duur van zes maanden na vrijlating en een inspanningsverplichting ten behoeve van het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de op te leggen straf gelijk dient te zijn aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met zijn medeverdachte op het slachtoffer in te slaan en te schoppen, ook toen het slachtoffer al op de grond lag. Hierdoor is bij het slachtoffer letsel ontstaan. De verdachte heeft aldus met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij in de periode voorafgaand aan het feit al verschillende (doods)bedreigingen heeft geuit in de richting van het slachtoffer. In plaats van de-escalerend te handelen heeft de verdachte ervoor gekozen om de confrontatie aan te gaan. Voorts weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit onder invloed was van alcohol en dat het geweld heeft plaatsgevonden in een woonwijk. Verder verwijt de rechtbank de verdachte zijn laconieke houding gedurende de gehele terechtzitting, zelfs nadat de rechtbank hem daarop had aangesproken. De rechtbank ziet hierin een sterke aanwijzing dat de verdachte de ernst van zijn handelen niet inziet of niet in wil zien.
Wel weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer in deze zaak ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van het conflict.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 september 2021. Hieruit is gebleken dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor geweldsdelicten. Wel is de verdachte al meermalen veroordeeld voor feiten die te relateren zijn aan zijn alcoholgebruik.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 30 juli 2021. Hierin staat dat het middelengebruik en het psychosociale functioneren van de verdachte direct verband houden met het ten laste gelegde, doordat het middelengebruik een ontremmende werking heeft op het functioneren van de verdachte. Ook ziet de reclassering in het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en in de financiën van de verdachte risicofactoren voor nieuw delictgedrag. Het risico op recidive wordt gelet op dit alles ingeschat als hoog. De reclassering adviseert om bij veroordeling aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij Fivoor, een contactverbod met [slachtoffer] , een locatieverbod voor een straal van 200 meter rondom de [adres] en het hebben van een inspanningsverplichting ten behoeve van het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. De verdachte heeft verklaard bereid te zijn om mee te werken aan het reclasseringstoezicht en de genoemde bijzondere voorwaarden, met dien verstande dat zijn zoontje in een straat woont die parallel ligt aan -en dus binnen een straal van 200 meter rondom- de [adres] .
Strafmodaliteit en strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarvan 37 dagen voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, om te bevorderen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te kunnen dringen. Gelet op wat de verdachte heeft verklaard over het woonadres van zijn zoontje zal de rechtbank bepalen dat het locatieverbod alleen geldt voor de gehele [adres] . De rechtbank ziet geen aanleiding voor elektronische controle op de naleving van dit verbod.
Omdat het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert -na aanpassing ter terechtzitting- een bedrag aan schadevergoeding van € 7.917,66, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.917,66 aan materiële schade (€ 25,00 aan pijnmedicatie en € 1.892,66 aan tandartskosten) en € 6.000,00 aan immateriële schade.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de verzochte tandartskosten op het standpunt gesteld dat het causale verband tussen het ten laste gelegde en de schade niet duidelijk is geworden en dat de vordering daarom op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de kosten die zien op de pijnmedicatie heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. Tot slot heeft de officier van justitie met betrekking tot de immateriële schade het standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag gematigd dient te worden tot € 2.000,00. De officier van justitie heeft gevorderd dat het toe te kennen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de door haar bepleite integrale vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering moet worden afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de tandartskosten en de feiten en vanwege het aandeel eigen schuld van de benadeelde partij bij het ontstaan van de schade. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering tot schadevergoeding te matigen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ook de benadeelde partij een aandeel heeft gehad in het ontstaan en verloop van het conflict. Dit brengt mee dat er sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek dient de schade naar evenredigheid verdeeld te worden over de verdachte en de benadeelde partij, afhankelijk van de mate waarin elk van beiden een verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt dat een beoordeling van de vordering tot schadevergoeding een onderzoek verg naar de mate van medeschuld van de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijk onderzoek in dit geval niet eenvoudig van aard en zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
37 (zevenendertig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Perzikweg 1-7, 2321 DG Leiden, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt de veroordeelde mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling;
- een inspanningsverplichting heeft ten behoeve van het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- zich niet zal bevinden op de [adres] in Leiden, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1966, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. J. de Vormer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2021.