In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig hoofdconductrice bij de Nederlandse Spoorwegen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin haar WAO-uitkering per 4 september 2019 was gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiseres was van mening dat haar uitkering te laag was vastgesteld en voerde aan dat haar maatmanloon op jaarbasis € 46.904,88 bruto bedroeg, wat leidde tot een hoger dagloon dan door het UWV was vastgesteld.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het UWV in zijn primaire besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres had vastgesteld op basis van haar werkzaamheden als milieu inspectrice bij de gemeente Leidschendam-Voorburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de berekening van het dagloon rekening had gehouden met de wettelijke bepalingen van de WAO, waarin is vastgelegd dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet als loon mag worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geconcludeerd dat het UWV de juiste procedure heeft gevolgd bij het vaststellen van het dagloon.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de wijziging van haar WAO-uitkering door het UWV in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.