ECLI:NL:RBDHA:2021:12022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
C/09/612885 / HA RK 21-232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster op basis van geboorte en nationaliteitswetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit claimt. Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1961 in Suriname, heeft altijd de Nederlandse nationaliteit gehad, omdat haar ouders op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezaten. Na haar vestiging in Nederland op 18 juli 1969, heeft verzoekster zich op 31 oktober 2013 laten uitschrijven naar Suriname en heeft zij op 30 december 2014 de Surinaamse nationaliteit verkregen door naturalisatie. De vraag die voorlag was of verzoekster haar Nederlandse nationaliteit had verloren door deze naturalisatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De IND heeft in haar standpunt bevestigd dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door geboorte uit een Nederlandse vader. De rechtbank heeft ook gekeken naar de relevante artikelen van de RWN, met name artikel 15, dat de voorwaarden voor het verlies van het Nederlanderschap regelt. De rechtbank concludeert dat verzoekster, ondanks haar vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit, haar Nederlandse nationaliteit niet heeft verloren, omdat zij voldoet aan de uitzonderingen in artikel 15, lid 2 RWN.

De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster om vaststelling van haar Nederlanderschap toegewezen, met de conclusie dat zij sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit. Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-232
Zaaknummer: C/09/612885
Datum beschikking: 29 oktober 2021

Beschikking op het op 2 juni 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,
verblijvende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J.M. Peeters te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 13 juli 2021 van de IND met bijlagen;
  • het faxbericht van 18 augustus 2021 van de zijde van verzoekster;
  • de conclusie van de officier van justitie van 23 augustus 2021;
  • de brief van 25 augustus 2021 van de IND.
Zowel verzoekster als de IND en de officier van justitie hebben schriftelijk medegedeeld af te zien van een mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster.
De IND concludeert tot toewijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , Suriname, geboren als dochter van [naam vader] (de vader) en [naam moeder] (de moeder).
  • De ouders van verzoekster waren op dat moment met elkaar gehuwd.
  • De ouders van verzoekster bezaten op het moment van de geboorte van verzoekster elk de Nederlandse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft zich op 18 juli 1969 vanuit Suriname gevestigd te [voormalige woonplaats] op basis van haar Nederlandse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft zich op 31 oktober 2013 laten uitschrijven uit de BRP naar Suriname en gebruik gemaakt van de Remigratiewet. Bij decreet van 30 december 2014 heeft zij de Surinaamse nationaliteit door naturalisatie verkregen.
  • Verzoekster heeft zich op 23 december 2020 gemeld bij de gemeente [huidige woonplaats] voor inschrijving in de basisregistratie personen.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster heeft vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit gehad. Deze heeft zij verloren door gebruik te maken van de remigratieregeling zodat zij in beginsel op grond van artikel 15, lid 1, sub a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De uitzondering van artikel 15, lid 2 sub a RWN was op dat moment immers niet op verzoekster van toepassing. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2015 volgt echter dat de uitzonderingscategorie van voormeld artikel ook op de situatie van verzoekster van toepassing is, zodat zij achteraf bezien nooit het Nederlanderschap heeft verloren.
De IND heeft aangegeven dat verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op basis van artikel 1 sub a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 december 1892 (WNI), omdat zij is geboren uit een Nederlandse vader. De vader van verzoekster heeft zich op 25 februari 1961 in Nederland ingeschreven en de moeder op 11 december 1968. Verzoekster zelf is op 18 juli 1969 ingeschreven in de gemeente Amsterdam. Tijdens de onafhankelijkheid van Suriname woonde verzoekster met haar ouders in Nederland en behielden zij de Nederlandse nationaliteit. Hoewel verzoekster op 30 december 2014 vrijwillig de Surinaamse nationaliteit heeft aangenomen, heeft zij gelet op de huidige stand van jurisprudentie en uitleg van artikel 15, lid 2, onder a en b RWN het Nederlanderschap niet van rechtswege verloren.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster door geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Ten tijde van haar remigratie naar Suriname gold al de huidige RWN.
Hierin is onder meer het volgende bepaald in artikel 15 RWN:
“Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;
2 Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger
a. die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft;
b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad;”
In zijn uitspraak van 26 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1749) heeft de Hoge Raad verdere uitleg gegeven over deze artikelen en overwogen:
“De in art. 15 lid 2, aanhef en onder a en b, RWN omschreven bescherming tegen het verlies van het Nederlanderschap komt derhalve ook toe aan een meerderjarige Nederlander die vrijwillig de nationaliteit van een nieuwe soevereine staat verkrijgt en
- op het grondgebied van die staat is geboren voordat het een zelfstandige en soevereine staat werd, en ten tijde van zijn naturalisatie zijn hoofdverblijf in die nieuwe soevereine staat heeft (het geval bedoeld in art. 15 lid 2, aanhef en onder a, RWN), dan wel
- als minderjarige gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren zijn hoofdverblijf heeft gehad op het grondgebied van die staat voordat het een zelfstandige en soevereine staat werd (het geval bedoeld in art. 15 lid 2, aanhef en onder b, RWN).”
Voor verzoekster geldt dat zij als minderjarige gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren haar hoofdverblijf heeft gehad op het grondgebied van Suriname, in de periode voordat Suriname onafhankelijk werd van Nederland. Dat betekent dat de vrijwillige verkrijging nadien van de Surinaamse nationaliteit er niet toe heeft geleid dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.
Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat verzoekster sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit op een andere manier heeft verloren. Dat betekent dat verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en zij deze sindsdien niet heeft verloren. Het verzoek, om vast te stellen dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft, kan dus als op de wet gegrond worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat verzoekster sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, bijgestaan door
mr. I.M. Talstra -Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 29 oktober 2021.