ECLI:NL:RBDHA:2021:11982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
C/09/618326 / KG RK 21-1148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in kort geding met betrekking tot de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter

Op 1 november 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet in de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter kon vinden. Verzoekster, wonende in Spanje en vertegenwoordigd door advocaat mr. D.B. Dubach, had de wraking aangevraagd naar aanleiding van een kort geding tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. A.Th.M. ten Broeke. De wrakingsgronden betroffen onder andere de aanwezigheid van een cameraploeg tijdens de zitting en de vragen die de voorzieningenrechter had gesteld, die volgens verzoekster de indruk wekten dat hij de vordering irrelevant vond.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster voldoende gelegenheid had om bezwaar te maken tegen de cameraploeg, en dat de voorzieningenrechter niet actief naar deze mogelijkheid had gevraagd omdat hij ervan uitging dat dit vooraf was besproken. Dit misverstand leidde volgens de wrakingskamer niet tot een blijk van vooringenomenheid. Daarnaast werd vastgesteld dat de vragen van de voorzieningenrechter tijdens de zitting relevant waren voor zijn taak om de vordering en stellingen van partijen te onderzoeken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en wees het wrakingsverzoek af.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/68
zaak- /rekestnummer: C/09/618326 / KG RK 21-1148
Beslissing van 1 november 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , Spanje,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. D.B. Dubach te ’s-Hertogenbosch,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H.I.J. Hage,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Justitie en Veiligheid
te Den Haag,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in kort geding van
23 september 2021;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 september 2021;
- de schriftelijke reactie van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- de advocaat van verzoekster.
Verzoekster en [gemachtigde] (gemachtigde / juridisch adviseur van verzoekster) zijn niet verschenen.
De voorzieningenrechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzieningenrechter in het kort geding met zaaknummer C/09/616937 / KG ZA 21-805 tussen verzoekster en de Staat der Nederlanden. Verzoekster vordert in dit kort geding dat de Staat (het Openbaar Ministerie) het onderzoek naar een door haar ingediende aangifte opschort totdat het Gerechtshof in hoger beroep heeft beslist op de vordering van verzoekster om de behandeling van deze aangifte te verwijzen naar een ander parket. Verzoekster acht onpartijdige behandeling door het Amsterdamse parket niet gewaarborgd omdat bij ditzelfde parket ook een andere aangifte (tegenaangifte) in behandeling is, die met haar aangifte verband houdt.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
I. De voorzieningenrechter heeft – in strijd met artikel 3.6.3 van de persrichtlijn van
de rechtbank – nagelaten te melden wie in de zittingszaal aanwezig zijn en heeft de advocaat van verzoekster en [gemachtigde] niet in de gelegenheid gesteld om bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van een cameraploeg van SBS en het maken van beeld- en geluidsopnamen.
II. De voorzieningenrechter heeft op de zitting de conclusie getrokken dat de
vordering van verzoekster irrelevant zou zijn, omdat het OM de verschillende aangiftes inmiddels door twee verschillende zaaksofficieren en twee verschillende rechercheteams laat onderzoeken, waardoor een onpartijdig onderzoek naar haar aangifte voldoende is gewaarborgd.
III. De voorzieningenrechter heeft de suggestie gewekt dat de vordering van
verzoekster irrelevant zou zijn, omdat het OM heeft aangegeven haar onderzoek op te schorten totdat het Gerechtshof (bij tussenarrest) heeft beslist op de incidentele vordering die verzoekster in hoger beroep heeft ingesteld en die dezelfde strekking heeft als de vordering in het onderhavige kort geding.
Gelet op het voorgaande heeft verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid en/of (schijn van) partijdigheid van de voorzieningenrechter, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De eerste wrakingsgrond ziet op de gang van zaken op de zitting, waarbij de voorzieningenrechter verzoeksters advocaat en [gemachtigde] geen gelegenheid zou hebben gegeven om bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van een cameraploeg van SBS die beeld- en geluidsopnamen maakte. De advocaat van verzoekster heeft op de wrakingszitting toegelicht dat hij zelf geen bezwaar had tegen de aanwezigheid van de cameraploeg en daarom geen opmerkingen daarover heeft gemaakt. Pas na afloop van de zitting bleek dat [gemachtigde] daar wel bezwaar tegen had, maar dat hij zich tijdens de zitting niet vrij heeft gevoeld om zich hierover uit te laten.
3.3.
Uit de door de voorzieningenrechter in zijn schriftelijke reactie geschetste gang van zaken, die ook door verzoeksters advocaat wordt bevestigd, kan worden afgeleid dat verzoeksters advocaat en [gemachtigde] voldoende gelegenheid hebben gehad om uit eigen beweging bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van de cameraploeg in de zittingszaal en het feit dat beeld- en geluidsopnamen werden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft hier zelf niet actief naar gevraagd, omdat hij er (onterecht) vanuit ging dat een medewerkster van voorlichting vooraf met de advocaat en [gemachtigde] had besproken dat opnames van de zitting werden gemaakt. Hoewel dit een betreurenswaardig misverstand is, kan hieruit naar het oordeel van de wrakingskamer echter geen blijk van vooringenomenheid van de voorzieningenrechter worden afgeleid. Het wrakingsverzoek op deze grond zal dan ook worden afgewezen.
3.4.
De tweede en de derde wrakingsgrond zien op de vragen die de voorzieningenrechter tijdens de zitting heeft gesteld, waaruit zou blijken dat hij de conclusie heeft getrokken, of de suggestie zou hebben gewekt, dat de vordering van verzoekster irrelevant is.
3.5.
Uit de het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de voorzieningenrechter op de zitting heeft gevraagd of het verschil uitmaakt dat de onderzoeken naar de verschillende aangiftes inmiddels door verschillende politieteams en zaaksofficieren worden behandeld. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter aan verzoeksters advocaat voorgelegd dat het OM haar onderzoek heeft opgeschort totdat is beslist op het in het hoger beroep ingestelde incident. De voorzieningenrechter heeft gevraagd wat zijn beslissing voor meerwaarde heeft als het Gerechtshof op een gelijke vordering gaat beslissen.
3.6.
Dit zijn naar het oordeel van de wrakingskamer – gezien de voorliggende vordering – vragen van de voorzieningenrechter die verband houden met zijn taak om de vordering en de stellingen van partijen te onderzoeken. De voorzieningenrechter heeft relevante zaken vragenderwijs aan de orde gesteld en opmerkingen gemaakt die vallen binnen een reguliere behandeling van een zaak. De wrakingskamer ziet hierin geen blijk van vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid jegens verzoekster. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar advocaat mr. D.B. Dubach;
• de belanghebbende in de hoofdzaak p/a haar advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke;
• de voorzieningenrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.