In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om geen dwangsom toe te kennen voor het te laat nemen van een smartengeldbesluit. Eiser had in zijn werk ernstige incidenten meegemaakt die leidden tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS), welke door verweerder als beroepsziekte was erkend. De rechtbank oordeelde dat verweerder de beslistermijn, zoals vastgelegd in artikel 5, tweede lid, van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp), had overschreden. De rechtbank stelde vast dat de deskundige op 11 mei 2020 het tweede percentage had vastgesteld, waar verweerder binnen drie weken een smartengeldbesluit op had moeten nemen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet tijdig had gehandeld en dat dit voor zijn rekening en risico kwam. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en stelde de dwangsom vast op € 92,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.015,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen om tijdig besluiten te nemen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.