In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een echtpaar uit Delft, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft. Dit besluit, genomen op 13 oktober 2020, kende hen een bijstandsuitkering toe met een ingangsdatum van 22 september 2020. Eisers stelden dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn, namelijk 12 augustus 2020, omdat eiser zich op dat adres had ingeschreven en de uitkering van eiseres was ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2021 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat volgens de Participatiewet in beginsel geen bijstand wordt verleend voor de periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld voor bijstand. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De stelling van eisers dat zij door de latere ingangsdatum in financiële problemen zijn gekomen, werd niet nader toegelicht.
Tijdens de zitting erkende verweerder echter dat de ingangsdatum van 22 september 2020 onjuist was, omdat eisers zich op 17 september 2020 al bij verweerder hadden gemeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde de ingangsdatum van de bijstandsuitkering vast op 17 september 2020. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.