ECLI:NL:CRVB:2016:195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6981 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening met terugwerkende kracht op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen met terugwerkende kracht. Appellanten, die zich op 7 mei 2013 bij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht hebben gemeld voor bijstand, vroegen om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2013, omdat de WIA-uitkering van appellant op die datum was gestopt. Het college heeft de aanvraag voor de periode van 1 april 2013 tot en met 6 mei 2013 afgewezen, maar wel bijstand toegekend vanaf 7 mei 2013.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de ingangsdatum van de bijstand eerder moet zijn, namelijk 1 april 2013 of 22 april 2013. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten zich op 7 mei 2013 hebben gemeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend. De stelling van appellanten dat zij zich op 22 april 2013 bij het Uwv hebben gemeld, is niet onderbouwd met concrete gegevens. De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6981 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 november 2014, 13/3544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Appellant en het college zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 7 mei 2013 hebben appellanten zich gemeld bij het college om een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in te dienen. Op het op 8 mei 2013 ondertekende aanvraagformulier hebben appellanten verzocht om de bijstand op 1 april 2013 in te laten gaan. Als reden daarvoor hebben appellanten opgegeven dat de uitkering van appellant ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op die datum is gestopt.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college aan appellanten bijstand toegekend met ingang van 7 mei 2013. De aanvraag om bijstand over de periode van 1 april 2013 tot en met 6 mei 2013 heeft het college afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat de ingangsdatum van de bijstand 1 april 2013 dan wel 22 april 2013 dient te zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 11 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:836) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, dan wel in het geval dat is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.2.
Vaststaat dat appellanten zich op 7 mei 2013 hebben gemeld om een aanvraag om bijstand in te dienen. Het geschil is beperkt tot de vraag of sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de datum van de melding.
4.3.
Appellanten hebben uiteengezet dat zij het besluit van het Uwv van 8 april 2013, waarbij de WIA-uitkering van appellant per 1 april 2013 is beëindigd, op 10 april 2013 van hun bewindvoerder hebben ontvangen. Op 15 april 2013 hebben appellanten met de bewindvoerder overlegd en besloten bijstand aan te vragen. In verband met de indiening van een digitale aanvraag moest appellant een nieuwe DigiD-code aanvragen. Na ontvangst hiervan hebben appellanten direct, op 22 april 2013, een aanvraag ingediend.
4.4.
In de door appellanten geschetste gang van zaken met betrekking tot het indienen van een aanvraag zijn geen zodanig bijzondere omstandigheden gelegen dat de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2013 moet worden toegekend. De gang van zaken die aan het indienen van de digitale aanvraag vooraf ging, laat immers onverlet dat appellanten zich eerder dan 7 mei 2013 bij het Uwv hadden kunnen melden voor het indienen van een aanvraag. Niet gebleken is van beletselen die aan een eerdere melding in de weg hebben gestaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.5.
Appellanten hebben vervolgens gesteld dat zij zich op 22 april 2013 bij het Uwv hebben gemeld voor een aanvraag, zodat de bijstand op die datum moet ingaan. Appellanten hebben deze stelling niet onderbouwd met concrete gegevens waaruit van een melding op die datum blijkt. Dit blijkt evenmin uit de gedingstukken van een melding op 22 april 2013. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het college op juiste gronden de aanvraag voor zover deze ziet op de periode van 1 april 2013 tot en met 6 mei 2013, heeft afgewezen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaïne

HD