ECLI:NL:RBDHA:2021:11938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/09/617959 / KG RK 21-1114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 1 november 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking ingediend tegen mr. D.E. Alink, de rechter in een civiele procedure waarin hij betrokken was. De klachten van verzoeker betroffen voornamelijk de vraagstelling van de rechter tijdens de zitting, waarbij verzoeker meende dat bepaalde vragen niet waren gesteld en dat de rechter een vooringenomen standpunt had ingenomen. Verzoeker voelde zich benadeeld doordat de rechter een voorlopig oordeel had gegeven voordat partijen de kans kregen om een schikking te bereiken. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter de vrijheid heeft om vragen te stellen naar eigen inzicht en dat de veronderstellingen van verzoeker niet voldoende onderbouwd waren. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend en dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/65
zaak- /rekestnummer: C/09/617959 / KG RK 21-1114
Beslissing van 1 november 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
procederend in persoon,
strekkende tot de wraking van
mr. D.E. Alink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is: [belanghebbende] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 september 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 september 2021;
- het schriftelijke bericht van verzoeker van 27 september 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 29 september 2021;
- het schriftelijke bericht van verzoeker van 7 oktober 2021;
- het schriftelijke bericht van verzoeker van 15 oktober 2021;
- het schriftelijke bericht van de belanghebbende van 15 oktober 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021 is verschenen: verzoeker.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9005025 RL EXPL 21-2124 tussen verzoeker en de belanghebbende. De belanghebbende heeft verzoeker in die zaak gedagvaard en in conventie, kort gezegd, betaling van een bedrag van € 21.999,55 gevorderd, te vermeerderen met een bedrag aan wettelijke rente. Verzoeker heeft in de procedure in conventie verweer gevoerd en in reconventie heeft hij gevorderd om, kort gezegd, de belanghebbende te veroordelen tot nakoming van tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot gemeenschappelijke onroerend goed dan wel gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 56.498,41. Een door verzoeker opgeworpen incident houdende exceptie van onbevoegdheid is door de rechter bij vonnis van 14 april 2021 afgewezen. Op 8 september 2021 heeft in de hoofdzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 september 2021, zoals toegelicht in de door hem nader overgelegde berichten en bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, samengevat weergegeven het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.3.
De rechter heeft ten onrechte op de zitting een aantal kwesties niet ter discussie gesteld, op een aantal punten niet doorgevraagd en een vooringenomen standpunt ingenomen. Verder heeft de rechter, voordat partijen zouden proberen een minnelijke schikking te bereiken, een oordeel gegeven dat erop neerkwam dat het er voor verzoeker niet goed uitziet. Dat heeft ertoe geleid dat verzoeker enorm op achterstand kwam en de wederpartij niet meer tot een schikking bereid was. Verder heeft de rechter in antwoord op een vraag van verzoeker hem naar de handelskamer van de rechtbank verwezen. Aan dit alles heeft verzoeker het gevoel overgehouden dat de rechter vooringenomen aan de zaak is begonnen, niet onpartijdig is of zich niet voldoende in de zaak heeft verdiept. Verzoeker heeft ook niet het gevoel gekregen dat hem een eerlijke rechtsgang is geboden. Verzoeker heeft geen ervaring met het voeren van rechtszaken en beschikt niet over rechtsbijstand. Mede gelet daarop heeft de rechter verzoeker te weinig ruimte gegeven om het woord te voeren en zijn belangen te verdedigen, aldus verzoeker.
2.4.
In de nader door verzoeker verzonden berichten is verzoeker nog ingegaan op het feit dat de rechter ook heeft geoordeeld over het in deze zaak door verzoeker opgeworpen bevoegdheidsincident, op wat de rechter daarin heeft geoordeeld en waarom dat relevant is voor de hoofdzaak. Verder heeft verzoeker klachten geuit over het feit dat de rechter heeft toegestaan dat de zoon van de wederpartij de zitting bijwoonde.
2.5.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en hij heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer is, mede gelet op de verklaring die verzoeker heeft gegeven voor het tijdsverloop tussen de zitting en de indiening van het verzoek, van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
3.3.
De door verzoeker pas geruime tijd na de indiening van het verzoek aangevoerde gronden zoals vermeld onder 2.4 worden echter niet in de beoordeling betrokken. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden waren hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Voor zover in de nadere berichten van verzoeker de reeds in het wrakingsverzoek aangevoerde gronden nader zijn toegelicht, wordt daar wel acht op geslagen. Deze gronden zullen hierna worden beoordeeld.
3.4.
Het grootste deel van de klachten van verzoeker betreft de vraagstelling van de rechter richting partijen, waaronder ook moet begrepen het niet stellen van bepaalde vragen, die volgens verzoeker wel gesteld hadden moeten worden. De wrakingskamer overweegt dat het een rechter vrij staat partijen, naar eigen inzicht en op kritische wijze, vragen te stellen en daarbij de afweging te maken welke vragen voor de beoordeling van het geschil relevant zijn. Uit de in deze zaak gestelde vragen en/of het gebrek daaraan, valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid af te leiden. Daarbij is ook van belang dat verzoeker, gezien de toelichting die hij heeft gegeven, op basis van de vraagstelling of vanwege een gebrek aan (door)vragen veronderstelt dat de rechter iets aanneemt, iets wel of niet van belang acht en/of zich al een oordeel heeft gevormd. De wrakingskamer beschikt echter niet over aanknopingspunten dat die veronderstellingen van verzoeker juist zijn.
3.5.
Dat verzoeker onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om het woord te voeren, vindt geen bevestiging in het proces-verbaal. Voor zover de klachten van verzoeker moeten worden begrepen als klachten over de wijze waarop verzoeker door de rechter is bejegend, heeft te gelden dat voor dergelijke klachten de wrakingsprocedure niet is bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.6.
Dat het door de rechter aan het einde van de zitting aan partijen meegedeelde voorlopig oordeel onwelgevallig was voor verzoeker, is ook geen grond voor wraking. Dat geldt evenzeer als het geven van dit voorlopig oordeel het bereiken van een schikking heeft bemoeilijkt, zoals verzoeker stelt. De keuze om een voorlopig oordeel te geven is een processuele beslissing en dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld, levert geen aanwijzing op die tot een dergelijk oordeel zou moeten leiden. Daarbij heeft de wrakingskamer er ook acht op geslagen dat het voorlopig oordeel blijkens het proces-verbaal is gegeven na afloop van het partijdebat en met instemming van beide partijen.
3.7.
Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en M. Nijenhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.