ECLI:NL:RBDHA:2021:11924
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsverhouding met minderjarige kinderen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 3 november 2021, is de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, is de vader van drie minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend om een verblijfsdocument te verkrijgen, omdat hij in Nederland wil verblijven bij zijn kinderen. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank had eerder in een andere zaak geoordeeld dat de aanvraag gegrond was, maar de Staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een nieuw besluit.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kinderen beoordeeld, met inachtneming van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de afwezigheid van eiser in Nederland een grote impact heeft gehad op het welzijn van de kinderen en dat er een sterke affectieve relatie bestaat tussen eiser en zijn kinderen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.