Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij [eiser] is en dat hij is geboren op [geboortedag] 1973. Eiseres stelt dat zij [eiseres] is, geboren op [geboortedag] 1979. Eisers zijn beide afkomstig uit Esfahan (Iran) en hebben de Iraanse nationaliteit. Eisers hebben op 17 juni 2019 een asielaanvraag in Nederland ingediend waaraan zij het volgende asielrelaas ten grondslag hebben gelegd. Eisers hebben verklaard dat zij zich ongeveer vier jaar geleden hebben afgewend van de islam. Op 10 april 2019 heeft eiser op zijn werk een conflict gehad met twee rechters over een ontbrekende eigendomsakte. Tijdens het conflict werd eiser beledigd. Die belediging heeft eiser geretourneerd en de koran die voor hem op tafel was gelegd, heeft hij teruggeschoven. Een paar dagen later moest eiser vragen beantwoorden van de inlichtingendienst van zijn werk over dit incident. Toen hij een tweede keer werd bezocht en vragen moest beantwoorden, werd hij ervan beschuldigd de profeet te hebben beledigd en met de koran te hebben gegooid. Eiser heeft een vriend die bij de inlichtingendienst heeft gewerkt, gevraagd om hem te helpen. Deze vriend vertelde aan eiser dat er een dossier tegen hem was opgebouwd en dat op zijn computer pdf-bestanden waren gevonden van de boeken ‘23 jaar’ en ‘De Duivelsverzen’. Eiser wist dat hij hierdoor grote problemen zou krijgen en heeft met zijn echtgenote, eiseres, besloten Iran te ontvluchten. Na het vertrek heeft er een huiszoeking plaatsgevonden in eisers appartement en zijn agenten in burger bij zijn ouders langs geweest op zoek naar eiser. Eiser is ook politiek actief geworden op social media. Bij terugkeer vrezen eisers voor de Iraanse overheid, de inlichtingendienst, justitie en familie. Eisers zijn bang dat zij in Iran zullen worden gearresteerd of zelfs geëxecuteerd.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afvalligheid van de islam;
- problemen vanwege afvalligheid (en de gestelde vervolging van eiser).
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder acht eisers verklaringen over hun afvalligheid van de islam ook geloofwaardig. Verweerder gelooft echter niet dat eisers de door hen gestelde problemen hebben ondervonden vanwege eisers afvalligheid. Eisers kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting naar Iran een reëel risico lopen op ernstige schade. Gelet hierop komen eisers niet in aanmerkingen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Omdat eiser bewust relevante informatie heeft geprobeerd achter te houden (door de pagina’s met daarop informatie over het Griekse Schengenvisum uit zijn paspoort te scheuren) die een negatieve invloed op zijn beslissing had kunnen hebben, heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
4. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. De rechtbank zal hierna – voor zover relevant – ingaan op hetgeen zij hebben aangevoerd.
Geloofwaardigheid van de problemen vanwege afvalligheid
5. Eisers voeren allereerst aan dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid, nu verweerder geen onderzoek heeft verricht naar het door hen overgelegde bericht van 4 december 2019 van de openbare veiligheidspolitie van Isfahan. Uit dit bericht kan volgens eisers worden afgeleid dat er in Iran bijzondere aandacht is voor eiser. Ondanks dat het bericht een kopie betreft, bestond volgens eisers aanleiding om dit document nader te onderzoeken. Eisers wijzen in dit verband op de prejudiciële vragen die deze rechtbank heeft gestelden naar het arrest van het EHRM van 19 januari 2016, M.D. en M.A. tegen België (ECLI:CE:ECJR:2016:0119JUD005868912).
6. De rechtbank overweegt allereerst dat het Hof van Justitie de prejudiciële vragen van deze zittingsplaats op 10 juni 2021 heeft beantwoord (ECLI:EU:C:2021:478) en dat deze zittingsplaats ook einduitspraak in die procedure heeft gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2021:6993). Verweerder heeft bij de beoordeling in het bestreden besluit de aard van het document en de wijze waarop eiser aan het document is gekomen echter betrokken en verweerder heeft de relevantie van het document voor het asielrelaas inhoudelijk beoordeeld. Het document is derhalve – anders dan eisers stellen – inhoudelijk bij de beoordeling betrokken heeft het document niet terzijde geschoven enkel omdat het een kopie betreft. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de inhoud van het document niet blijkt dat er (strafrechtelijk) onderzoek naar eiser is ingesteld en dat dit document derhalve niet kan dienen ter onderbouwing van de gestelde problemen. Uit de inhoud van het bericht volgt wel dat de veiligheidspolitie informatie verschaft aan de rechtbank over eisers vertrek. Dit betekent dat dit het concrete vluchtrelaas niet ondersteunt maar wel relevant kan zijn voor de beoordeling van het risico bij terugkeer. Ten aanzien van het door eiser in beroep overgelegde document van 17 december 2019 van de Wooncoöperatie (multifunctioneel) van het personeel van het Justitie van de provincie Isfahan, heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat ook dit document onvoldoende onderbouwing is voor eisers verklaringen. Uit dit document volgt weliswaar dat er een zaak tegen eiser aanhangig is bij de rechtbank in Isfahan, maar het blijft onduidelijk waar deze zaak betrekking op heeft. Ook voor dit document geldt dat dit het concrete vluchtrelaas niet onderbouwt maar wel relevant kan zijn bij de beoordeling van het risico op terugkeer. Verweerder heeft de inhoud van de documenten niet betwist en bij de beoordeling van de asielaanvraag betrokken en daarom geen aanleiding hoeven zien om de documenten nader te onderzoeken. 7. Eisers stellen zich daarnaast op het standpunt dat verweerder de problemen van eiser als gevolg van zijn afvalligheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe voert eiser allereerst aan dat verweerder het niet onaannemelijk heeft kunnen achten dat hij op de computer van zijn werk een aantal anti-religieuze bestanden heeft gedownload. Eiser veronderstelde dat hij de stukken veilig op zijn werk kon downloaden nu hij daar snel en zonder filters de betreffende stukken kon ophalen. Eiser dacht dat er, gezien zijn arbeidsverleden, nooit onderzoek naar hem gedaan zou worden.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat niet valt in te zien dat hij anti-religieuze bestanden op de computer van zijn werk zou downloaden, gelet op de risico’s die dit met zich brengt en specifiek gelet op de omstandigheid dat eiser werkzaam was bij de rechtspraak. Eiser heeft bovendien rechten gestudeerd en heeft ook verklaard dat hij weet dat op alles waarvan hij beschuldigd werd een zware straf stond. Eiser was zich derhalve bewust van de gevaren die downloaden met zich mee zou brengen zodat het, zonder genoegzame verklaring hiervoor, onaannemelijk is dat hij het risico neemt daaraan te worden blootgesteld. De verklaring van eiser dat hij de bestanden op een usb-stick heeft gezet en van zijn computer heeft verwijderd omdat hij dacht dat hij dit in alle veiligheid kon doen vanwege zijn arbeidsverleden en het vertrouwen in hem, maakt het voorgaande niet anders.
Verweerder heeft gelet op het opleidingsniveau van eiser kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat eiser niet had kunnen weten dat dergelijke handelingen op een computer ook op een later moment alsnog te achterhalen zouden zijn. Dat eiser weinig verstand heeft van computertechniek doet hier niet aan af. Ook valt niet in te zien dat eiser het risico zou nemen om dit juist op een publieke plek als zijn werkplek te doen, te meer nu hij voor Justitie werkte en verklaard heeft dat hij juist op zijn werk geconfronteerd werd met de hoge straffen die opgelegd werden aan lichte vergrijpen die in strijd zijn met de regels van de islam, terwijl die confrontaties veel invloed hebben gehad op zijn denkwijze. Eiseres baseert haar vrees op het asielrelaas van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers over hun gestelde problemen als gevolg van hun afvalligheid.
9. Eisers voeren ook aan dat verweerder heeft miskend dat een mens zich in bepaalde situaties niet rationeel of berekenend gedraagt, bijvoorbeeld wanneer men ernstig beledigd is. Als gevolg van de belediging door de rechter werd eiser zo boos dat zijn emoties met hem aan de loop gingen. Het is daarom – anders dan verweerder stelt – dus helemaal niet gek dat hij ten overstaan van de rechters uit zijn slof is geschoten.
10. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het in het geheel niet aannemelijk is en het niet in de rede ligt dat eiser tegenover twee rechters op zijn werk uit zijn slof zou schieten en hierbij tegen de rechters zou roepen dat alle ellende door hen komt, door de profeet en door de koran. Niet valt in te zien dat eiser dit risico zou nemen en hij zich niet zou weten te beheersen nu hij op de hoogte is van de risico’s die negatieve uitlatingen over de profeet en over de koran met zich mee brengen en hij al gedurende langere tijd in die omgeving werkzaam was en dus heeft ervaren dat hij niet al zijn opvattingen vrijelijk kan uiten. Zoals hiervoor is overwogen was eiser zich uitermate bewust van de risico’s die dit met zich mee bracht. Juist omdat het rechters betrof, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven vinden dat eiser zich zo zou uitlaten tegen personen met een dusdanig gezaghebbende positie in de Iraanse samenleving.
11. Volgens eisers heeft verweerder het ook niet onaannemelijk kunnen achten dat eiser na het door hem gestelde conflict en de vondst van de anti-religieuze documenten op zijn computer, door heeft mogen werken. De reden waarom eiser door mocht blijven werken is omdat het voor de werkgever kennelijk belangrijker was om hem, met het oog op de aanstaande evenementen, in functie te houden dan te bestraffen na de vondst van het gedownloade materiaal. Bovendien is van belang dat het systeem waar eiser mee werkte alleen voor hem toegankelijk was en dat niemand anders daar mee om kon gaan.
12. De rechtbank volgt dit standpunt van eisers evenmin. Niet valt in te zien dat eiser in zijn functie bij een organisatie als Justitie zijn werkzaamheden heeft mogen voortzetten, na de vondst van dergelijk anti-religieus materiaal op zijn computer waarvoor doorgaans hoge straffen worden opgelegd. Dat zijn werkgever het kennelijk belangrijker vond om eiser, met het oog op de aanstaande evenementen en vanwege zijn expertise, in functie te houden dan te bestraffen, is daarvoor geen afdoende verklaring mede gelet op de niet specialistische aard van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers over hun gestelde problemen.
13. Eisers stellen ook dat verweerder hen niet heeft kunnen tegenwerpen dat zij niet meteen na de ingangsdatum van de geldigheidsperiode van het visum zijn vertrokken, omdat eisers afhankelijk waren van de reisagent en dat die niet eerder een uitreis kon regelen dan 13 juni 2019.
14. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eisers niet eerder zijn vertrokken, maar eerst nog een visum voor Griekenland hebben aangevraagd, niet getuigt van een acute vluchtsituatie en daarmee ook afbreuk doet aan de door eisers gestelde problemen. Dit klemt te meer nu het Schengenvisum afgegeven door de Griekse autoriteiten al geldig was vanaf 3 juni 2019, maar eisers vervolgens nog tien dagen gewacht hebben om Iran te verlaten. Nu eiser heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het onderzoek dat naar hem liep en dat hij als gevolg daarvan vreesde voor zijn leven, valt niet in te zien dat eisers ook na de uitgifte van het visum nog eens tien dagen zouden wachten om Iran te verlaten. Ook hiervoor geldt dat eisers verklaringen, namelijk dat zij afhankelijk waren van de reisagent en dat die niet eerder een uitreis kon regelen dan 13 juni 2019, geen afdoende verklaring is. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat eisers in het bezit waren van een geldig paspoort en een Schengenvisum, zodat niet kan worden gevolgd dat eisers met die documenten niet eerder zelfstandig Iran zouden hebben kunnen uitreizen. Dit geldt te meer nu uit de verklaringen van eisers is gebleken dat zij Iran legaal hebben kunnen verlaten.
15. De rechtbank komt niet meer toe aan de bespreking van de beroepsgrond van eisers die is gericht tegen verweerders tegenwerping dat een huiszoekingsbevel ter onderbouwing van de gestelde problemen ontbreekt, omdat verweerders tegenwerpingen die hiervoor zijn besproken reeds voldoende dragend zijn voor verweerders standpunt dat de problemen van eisers als gevolg van hun afvalligheid ongeloofwaardig worden geacht.
16. In geschil is verder of eisers bij terugkeer naar Iran een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
17. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat als gevolg van het feit dat eiser bij de rechtbank heeft gewerkt - wat onbetwist is - zij bij terugkeer in Iran risico lopen op ernstige schade. Eiser heeft verklaard pittige kritiek te hebben geuit door tegen de rechters te zeggen: “alle ellende komt door jullie, door de profeet en de koran”. Als de (immigratie-)autoriteiten in Iran dit te weten komen, dan kan dit gelet op het belang van de rechtbank in de Iraanse samenleving, niet zonder gevolgen uitblijven. Ook zullen eisers asielaanvragen en de inhoud daarvan worden opgevat als kritiek op de Iraanse autoriteiten. Eisers verwijzen ter onderbouwing naar passages uit de Algemene Ambtsberichten over Iran van 2019en februari 2021. Volgens eisers is het ook niet reëel van verweerder om te veronderstellen dat eiser bij terugkeer niet zal worden bevraagd over zijn activiteiten op sociale media, juist vanwege zijn functie bij de rechtbank. Het feit dat eiser zich als afvallige heeft uitgelaten op sociale media zal dus tot grote problemen kunnen leiden. Eisers verwijzen naar de uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal van 20 februari 2020 (PS (Christianity – risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC), een krantenartikel uit het Parool van 2 maart 2015 en het algemeen ambtsbericht over Iran van februari 2021. Ook in het geval iemand al geruime tijd weg is uit Iran, zal hij of zij bij aankomst in Iran zeker worden ondervraagd. Dit blijkt niet alleen uit eerdergenoemde uitspraak van het Upper Tribunal, maar ook uit het algemeen ambtsbericht over Iran van februari 2021. De overheid zal willen weten wat eisers asielmotieven in Nederland waren. Ook eiseres zal worden bevraagd over de redenen die ten grondslag zijn gelegd aan de asielaanvraag en daarmee zal ook haar afvalligheid aan bod komen. Dit maakt dat er ook voor eiseres grote risico’s bestaan bij terugkeer naar Iran. Zij heeft bovendien aan haar broer verteld waarom zij gevlucht is, dat zij afvallige is en dat zij hierom niet terug kan keren naar Iran, met het gevolg dat haar broer haar bedreigd heeft. Volgens eisers kan er in het algemeen weinig over het lot van terugkeerders naar Iran worden gezegd, omdat er slechts weinig personen gedwongen zijn teruggekeerd.Verweerder had zich over de specifieke situatie van eisers moeten laten informeren door een deskundige, zoals bijvoorbeeld het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nu dit is nagelaten, zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand gekomen.
18. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer in Iran alleen al risico lopen als gevolg van eisers werk bij de rechtbank. Uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat met name personen die actief zijn op politiek, religieus, etnisch of cultureel gebied gemonitord worden, maar hieruit blijkt niet dat dit ook volgt voor personen die bij een rechtbank werken. De rechtbank acht ook van belang dat eisers legaal, zonder problemen met een Schengenvisum zijn uitgereisd. Bovendien volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat verweerder ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat eiser kritiek zou hebben gegeven op de twee rechters. Deze beroepsgrond faalt.
19. De rechtbank overweegt verder dat verweerder – gelet op voorgaande overwegingen – het asielrelaas van eisers terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dus op het standpunt kunnen stellen dat ongeloofwaardig is dat eisers gedurende hun verblijf in Iran problemen hebben ondervonden vanwege hun afvalligheid. Verweerder heeft echter wel geloofwaardig geacht dat eisers afvallig zijn, maar verweerder acht deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om voor bescherming en vergunningverlening in aanmerking te komen. Verweerder heeft hier hoofdzakelijk aan ten grondslag gelegd dat eisers reeds in Iran afvallig waren en dat zij daar vanwege hun afvalligheid geen problemen hebben ondervonden zodat het niet aannemelijk is dat dit bij terugkeer wel problemen zal opleveren. Verweerder acht ook van belang dat eisers de afvalligheid zelf niet asielmotief hebben benoemd en voor eisers geen reden is geweest om uit Iran te vluchten en om bescherming te vragen.
20. De rechtbank overweegt dat de beoordeling die verweerder heeft gemaakt van het risico bij terugkeer te beperkt en daarmee ondeugdelijk is. Verweerder heeft weliswaar gewezen op de verklaringen van eisers dat zij destijds in Iran geen problemen hebben ondervonden vanwege hun afvalligheid, maar verweerder heeft daarbij deels het relaas en de argumenten van eisers om thans bescherming te vragen miskend. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd of de afvalligheid problemen bij terugkeer en meer in het bijzonder bij de inreis in Iran met zich zal brengen, terwijl eisers gemotiveerd hebben aangegeven waarom terugkeer naar Iran problemen bij de inreis zal opleveren. Zij hebben hierbij onder andere gewezen op de lange duur van verblijf in Nederland en dus buiten Iran en hebben onderbouwd dat zij hierover bij de inreis zullen worden bevraagd. Eisers hebben ook gemotiveerd aangegeven dat de Iraanse autoriteiten hen zullen bevragen over hun asielmotieven en dat deze zullen worden opgevat als kritiek op de Iraanse autoriteiten. Verweerder heeft in zijn motivering niet betrokken of eisers bij terugkeer in Iran zullen worden bevraagd over de duur en reden van hun verblijf in Nederland. Verweerder heeft ook onvoldoende betrokken dat uit de door eisers overgelegde documenten van de openbare veiligheidspolitie van Isfahan en de Wooncoöperatie (multifunctioneel) van het personeel van het Justitie van de provincie Isfahan weliswaar niet blijkt waarom er een juridische zaak tegen eiser aanhangig is, maar wel dat er in ieder geval bepaalde factoren omtrent eisers persoon spelen die maken dat de Iraanse autoriteiten enige vorm van aandacht op hem hebben gevestigd. Verweerder heeft tevens niet betwist dat eiser zich op social media heeft uitgelaten over zijn geloof waarmee ook duidelijk is dat eiser zich heef afgewend van de Islam. Dat voor uitreis in Iran eisers geen problemen hebben ervaren is dus geen genoegzame risicotaxatie. Of eisers hun afvalligheid al dan als asielmotief benoemen vindt de rechtbank minder relevant omdat verweerder actief en grondig moet onderzoeken of eisers indien zij moeten terugkeren naar Iran in een situatie terecht zullen komen die in strijd is met artikel 3 EVRM. Verweerder zal dus nader moeten motiveren of het voorgaande risico’s voor eisers met zich zal meebrengen wanneer zij terugkeren naar Iran. De rechtbank betrekt hierbij de informatie uit de ambtsberichten waarop verweerder zijn besluit mede baseert en waarnaar eisers hebben verwezen.
21. De rechtbank overweegt dat in de Algemene Ambtsberichten van Buitenlandse zaken van maart 2019 en februari 2021 onder meer het navolgende is overwogen:
Pagina 15 van het Algemeen Ambtsbericht van maart 2019(…)Asiel en illegale uitreis
Er is geen Iraanse wet die het aanvragen van asiel in het buitenland strafbaar
stelt. Eén bron verklaart dat de Iraanse autoriteiten wel in de gaten houden wat
een asielzoeker zegt en doet, maar dat zij zich ook realiseren dat asielzoekers
verhalen vertellen die niet waargebeurd zijn. Een andere bron zei dat als een
asielzoeker in de procedure kritiek heeft geuit op de Iraanse autoriteiten hij hier bij
terugkeer over bevraagd kan worden. De bron had nog nooit gehoord dat mensen
daardoor bij terugkeer in de problemen gekomen waren. De Iraanse autoriteiten
zouden in het buitenland gebruik maken van informanten.
Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken schrijft in haar ambtsbericht van
juni 2018 het volgende. Volgens internationale waarnemers schenken de Iraanse
autoriteiten weinig aandacht aan terugkerende asielzoekers. Evenmin hebben zij
veel aandacht voor wat de asielzoekers in het buitenland hebben gezegd, gedaan of
op internet hebben gezet. Echter, personen die al een verhoogd risicoprofiel hadden,
met name vanwege politieke activiteiten, lopen bij terugkeer een groter risico om in de aandacht van de Iraanse autoriteiten te komen.
Pagina 123 van het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021
5.1Problemen bij terugkeerVanuit Nederland keerden in 2020 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) 75 personen vrijwillig terug naar Iran. In 2019 ging het om 98 personen en in 2018 om 53 personen. Volgens verschillende bronnen zijn er geen concrete aanwijzingen dat asielzoekers die vrijwillig terugkeren bij aankomst door de autoriteiten problemen krijgen. De autoriteiten beschouwen Iraniërs die met een paspoort terugreizen over het algemeen als gewone reizigers. Zij kunnen, als hun papieren in orde zijn, ongehinderd het land inreizen. Volgens verschillende bronnen ondervraagt de grenspolitie en/of de inlichtingendienst Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran bij hun aankomst op de luchthaven in Teheran. Dat geldt ook voor Iraniërs die op een laissez-passer terugreizen. De vragen zien onder meer toe op de verblijfplaats en de activiteiten in het buitenland. Deze gesprekken kunnen tot enkele uren duren. Politieke activisten of andere personen die als een bedreiging worden gezien, kunnen bij terugkeer in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan.
Pagina 124 van het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021
Iran kent geen wetgeving die het aanvragen van asiel in het buitenland door
Iraniërs strafbaar stelt. Volgens een bron beschouwt de inlichtingendienst het
aanvragen van asiel wel als een potentiële bedreiging voor de nationale veiligheid en
monitort zij Iraniërs die reizen naar Europese landen en landen die voor Iran
gevoelig liggen, met name als deze personen binnen- of buiten Iran actief zijn op
politiek, religieus, etnisch of cultureel gebied. Het hangt van het oordeel van de
ondervrager bij de inlichtingendienst en van de juridische autoriteit af of het tot
problemen zoals strafvervolging leidt wanneer iemand aangeeft dat hij of zij de
asielmotieven enkel heeft gesteld om in aanmerking te komen voor asiel. Volgens
een andere bron kan het aangevoerde asielmotief bij uitgeprocedeerde asielzoekers
bij terugkeer in Iran wel een rol spelen indien dat asielmotief bekend is bij de
Iraanse autoriteiten. Volgens deze bron moet iemand bijvoorbeeld wel kunnen
bewijzen dat hij of zij geen afvallige is als hij of zij zich voor de asielmotieven heeft
beroepen op afvalligheid.
22. Eisers hebben om het gestelde risico bij terugkeer te onderbouwen ook een gemotiveerd beroep gedaan op een zogenaamde “country guidance” uitspraak van het Upper Tribunal. De rechtbank overweegt dat de uitspraak van het Upper Tribunal bijzonder uitvoerig is gemotiveerd en dat deze uitspraak algemene informatie bevat over Iran en over risicofactoren. Uit deze uitspraak volgt onder andere dat er in Iran strenge controle is op uitingen op sociale media. Nu eiser heeft aangegeven dat hij zich in Iran al heeft geuit op social media over zijn geloofsleven en dat dit door verweerder niet is betwist, dient verweerder de informatie uit deze uitspraak naar het oordeel van de rechtbank ook gemotiveerd bij de beoordeling te betrekken. Verweerder zal deze omstandigheden moeten betrekken bij de vraag of eisers bij terugkeer risico zullen lopen.
23. Voor zover eiseres stelt dat zij bij terugkeer in Iran gevaar loopt omdat zij na aankomst in Nederland via WhatsApp een familielid heeft verteld dat ze afvallig is waardoor ze bedreigd is door haar broer, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft eiseres tegen kunnen werpen dat zij dit op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, noch heeft gespecificeerd wat deze bedreiging inhield. Eiseres wordt op dit punt dan ook niet gevolgd.
24. De rechtbank zal gelet op het bovenstaande de bestreden besluiten vernietigen. Verweerder dient opnieuw te beoordelen en te motiveren wat het risico voor eisers is om terug te keren naar Iran enkel vanwege de geloofwaardig geachte afvalligheid. Verweerder dient daarbij in te gaan op de -niet betwiste- activiteiten die eiser op social media heeft verricht, de omstandigheid dat er enige mate van aandacht van de veiligheidsdiensten voor eiser is en de duur en reden van het verblijf buiten Iran van eisers.
25. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op de asielaanvragen van eisers moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds het indienen van de asielaanvragen stelt de rechtbank hiervoor een termijn van zes weken.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat het in onderhavig geval samenhangende zaken betreft, en dat deze worden beschouwd als één zaak.