In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. van Hoof, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 14 september 2021, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2021 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelde dat er geen geschil bestond over de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser betoogde echter dat Nederland de verantwoordelijkheid moest nemen, omdat hij afhankelijk zou zijn van een humanitaire vergunning in Italië, gezien zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank stelde vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat lidstaten van de EU erop kunnen vertrouwen dat asielzoekers in andere lidstaten bescherming krijgen volgens de Europese richtlijnen en mensenrechtenverdragen. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de zorgen van de eiser, er geen bewijs was dat hij in Italië problemen had ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 oktober 2021, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.