Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
verzoeker,
ABR Infra Services B.V.,gevestigd te Den Hoorn,
verweerster,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoeker, [verzoeker], ABR Infra Services B.V. aangeklaagd voor het betalen van een transitievergoeding en achterstallig loon. Het verzoekschrift is op 26 april 2021 ingediend, maar de arbeidsovereenkomst van verzoeker is op 6 december 2021 geëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2021 is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.J. de Vos, terwijl ABR Infra Services werd vertegenwoordigd door de heer [betrokkene] en mr. G. Bloem. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder niet-ontvankelijk was verklaard in een vergelijkbaar verzoek tegen ABR Groep, omdat hij de verkeerde rechtspersoon had aangeklaagd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervaltermijn voor het indienen van het verzoek tot betaling van de transitievergoeding inmiddels was verstreken, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek. De overige vorderingen van verzoeker konden niet via een verzoekschrift worden ingediend, omdat de basis daarvoor ontbrak. De kantonrechter heeft besloten dat de zaak voortgezet zal worden volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, waarbij verzoeker de gelegenheid krijgt om zijn stellingen aan te passen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 17 november 2021.