ECLI:NL:RBDHA:2021:11837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/8858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging en mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021, betreft het een beroep van eiseres, een Filipijnse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres is sinds 2008 zonder verblijfsvergunning in Nederland en is in 2010 gehuwd met een Filipijnse referent, met wie zij drie kinderen heeft. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank stelt vast dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen. Eiseres heeft niet aangetoond dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onevenredig bezwarend is voor haar, en de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.A. Besselsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is referent verschenen. Als tolk is H. Abdulla verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Filipijnse nationaliteit. Zij verblijft naar eigen zeggen sinds 2008 zonder verblijfsvergunning in Nederland. Eiseres is in 2010 gehuwd met referent, die tevens de Filipijnse nationaliteit heeft. Samen hebben ze drie kinderen. Referent en de drie kinderen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres heeft op 30 april 2015 een aanzegging gehad om Nederland te verlaten en heeft op 12 juni 2015 een inreisverbod uitgevaardigd gekregen. Eiseres beoogt nu verblijf bij referent.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). [1] Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. [2] Haar uitzetting is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de belangenafweging in dat kader in haar nadeel uitvalt. Ook zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat eiseres op grond van de hardheidsclausule moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Mvv-vereiste in strijd met Gezinsherenigingsrichtlijn en Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel

3. Eiseres stelt dat verweerder haar het mvv-vereiste niet mag tegenwerpen, omdat het in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] en het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Door het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan eiseres wordt afbreuk gedaan aan het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, namelijk het bevorderen van gezinshereniging. De regels voor de uitvoering van het mvv-vereiste mogen op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet verder gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te verwezenlijken. Eiseres verwijst daarbij naar het arrest Yön. [4]
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 29 maart 2019 [5] overwogen dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn en vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (onder meer het arrest K. en A. [6] ) volgt dat gezinshereniging de algemene regel is, waardoor verweerder zijn beoordelingsruimte niet op zo'n manier mag gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, namelijk de bevordering van gezinshereniging, en aan het nuttig effect daarvan. Daarnaast moet verweerder bij zijn beoordeling het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel betrekken. Het mvv-vereiste is op zichzelf genomen niet in strijd met het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn en evenmin met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Uit het arrest Yön volgt dat het mvvvereiste onder bepaalde omstandigheden in strijd kan zijn met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Verweerder dient daarom in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet in zijn beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste te betrekken. In de uitspraken van 14 februari 2020 en 16 maart 2020 [7] heeft de ABRvS verduidelijkt dat verweerder deze beoordeling pas hoeft te verrichten als de vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste als die vreemdeling aan alle materiële vereisten voor gezinshereniging zou voldoen.
5. Uit deze uitspraken volgt dat het aan verweerder is om deugdelijk te motiveren of de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden als zodanig bijzonder moeten worden aangemerkt dat het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich met verwijzing naar de uitspraken van de ABRvS terecht op het standpunt dat het stellen van het mvvvereiste op zichzelf geen strijd oplevert met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Verweerder stelt terecht dat in het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalde gevallen zijn uitgewerkt waarin een vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste en dat de hardheidsclausule verweerder de mogelijkheid biedt om een vreemdeling vrij te stellen van het mvv-vereiste in een uitzonderlijke situatie. [8] De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het stellen van een mvv-vereiste aan eiseres in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of de Gezinsherenigingsrichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Vrijstellen op grond van de hardheidsclausule

6. Eiseres voert aan dat verweerder haar op grond van de hardheidsclausule moet vrijstellen van het mvv-vereiste. Zij voldoet namelijk aan de materiële voorwaarden voor gezinshereniging en er is sprake van bijzondere feiten en omstandigheden die maken dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste voor eiseres onevenredig bezwarend is. Eiseres heeft de dagelijkse zorg over de kinderen, terwijl referent werkt. Zij is daarmee de primair verzorgende ouder. Het gezin zal van elkaar worden gescheiden als de kinderen met hun moeder mee moeten naar de Filipijnen en dit is niet in het belang van de kinderen. Ook brengt het coronavirus veel onzekerheden met zich mee over de reis naar de Filipijnen, het verblijf daar en de terugkeermogelijkheden. Bij de beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvvvereiste op grond van de hardheidsclausule, is het relevant of zij voldoet aan de materiële voorwaarden van de vergunning. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 29 maart 2019. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of eiseres aan de materiële voorwaarden voor gezinshereniging voldoet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan eiseres voor haar niet onevenredig bezwarend is. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder mogen aanmerken als onvoldoende bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden. Het zijn vrij algemene omstandigheden en eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die voor haar onevenredig nadelig uitpakken. Hierbij is van belang dat het in beginsel over een tijdelijke scheiding gaat en dat niet is onderbouwd dat het voor referent niet mogelijk is tijdelijk (extra) hulp bij de verzorging en opvoeding van de kinderen in te schakelen. Evenmin is onderbouwd dat eiseres niet zou kunnen reizen of in haar land van herkomst geen tijdelijke opvang zou hebben. Eiseres heeft immers familie in de Filipijnen. Ook heeft verweerder onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat de Nederlandse vertegenwoordiging in Manilla open is. Verweerder heeft daarom, gelet op de eerder genoemde uitspraken van de ABRvS en het doel van het mvvvereiste, niet hoeven te beoordelen of eiseres voldoet aan de materiële voorwaarden voor gezinshereniging. De beroepsgrond slaagt niet.
Mvv-vereiste in strijd met artikel 8 van het EVRM
8. Eiseres voert aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onjuist heeft uitgevoerd. Eiseres verzoekt om vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 EVRM. De belangenafweging in dat kader zou daarom enkel moeten zien op het afwachten van de mvv-procedure op de Filipijnen, omdat er in die periode sprake is van een ongerechtvaardigde schending van haar gezinsleven. Verweerder stelt ten onrechte dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiseres. Als het mvv-vereiste wordt gehandhaafd, zal het gezin worden gescheiden en is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in hun gezinsleven. Daarnaast heeft verweerder bij de belangenafweging de belangen van de kinderen onvoldoende betrokken. De kinderen worden immers verplicht om met hun moeder mee te gaan naar de Filipijnen. Zij zullen een leerachterstand oplopen en dit zal hun ontwikkeling schaden. Verder heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat hij het onrechtmatig verblijf van eiseres voor twaalf jaar lang heeft getolereerd. Op grond van het arrest Jeunesse van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [9] dient dit te worden meegewogen in de belangenafweging. Ook heeft verweerder ten onrechte het economisch belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres gewogen. Dit is onbegrijpelijk, omdat referent een eigen bedrijf heeft waarmee hij inkomsten verwerft en voldoet aan het middelenvereiste. Eiseres en referent doen dus geen beroep op de algemene middelen. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan eiseres is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres gezinsleven uitoefent met referent en hun drie kinderen. In geschil is of eiseres moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat haar uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder niet ten onrechte de afweging tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven met haar gezin in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft overwogen dat vol is getoetst aan 8 EVRM omdat als deze toetsing niet tot een schending ervan leidt, wordt vastgehouden aan het mvv-vereiste. De rechtbank acht deze handelwijze in overeenstemming met 3.71 van het Vb en ook overigens niet onjuist. Verweerder heeft in dit kader een belangenafweging gemaakt en heeft zich, nu het gaat om een eerste toelating, op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiseres. De inmenging die eiseres bedoelt is in beginsel van zeer tijdelijke aard en hier niet doorslaggevend. Verweerder heeft bij zijn belangenafweging verder mogen betrekken dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat eiseres het gezinsleven in Nederland is aangegaan, zonder dat ze wist of ze hier mocht verblijven. Verweerder heeft verder niet ten onrechte bij de belangenafweging betrokken dat de afwijzing van haar aanvraag eiseres niet hoeft te beletten in de voortzetting van het familie- of gezinsleven met referent. Niet gebleken is dat referent en de kinderen eiseres niet naar de Filipijnen kunnen volgen. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiseres familie heeft in de Filipijnen en dat de kinderen en referent ook de Filipijnse nationaliteit hebben. De omstandigheid dat zij in Nederland het gezinsleven met referent en de kinderen wil uitoefenen, heeft verweerder niet doorslaggevend hoeven achten. Overigens is het de verantwoordelijkheid en de keuze van eiseres en referent hoe zij de zorg over de kinderen verdelen, namelijk hoe zij die het meest in het belang van de kinderen achten. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een jarenlange gedoogsituatie, nu eiseres niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen en zij in 2015 een terugkeerbesluit heeft gekregen en haar daarbij een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd. Het tijdsverloop en het stilzitten van de Nederlandse staat is niet zodanig lang dat dit alsnog verplichtingen in het leven roept voor de staat. Eiseres heeft zich nooit bij de autoriteiten gemeld en is pas na zeven jaar verblijf in Nederland voor het eerst in beeld gekomen. Ook het tijdsverloop totdat ze uiteindelijk een aanvraag heeft gedaan, nadat referent aan het middelenvereiste voldeed, hoeft verweerder niet in haar voordeel mee te wegen. Verder heeft verweerder de economische belangen van de Nederlandse staat mogen meewegen, omdat dit belang niet alleen gelegen is in de bescherming van de algemene middelen, maar ook in de bescherming van de arbeidsmarkt en de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Mvv-vereiste in strijd met Handvest van de EU
11. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de Europese Unie (EU Handvest).
11. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging waartoe artikel 7 van het EU Handvest verplicht in dit geval gelijk is aan de belangenafweging waar artikel 8 van het EVRM toe verplicht. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 24 juli 2017. [10] Nu verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt en daarbij de belangen van de kinderen heeft betrokken, is verweerder niet gehouden een afzonderlijke belangenafweging te maken in het kader van de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
13. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord, terwijl zij daar expliciet om heeft verzocht. Verweerder kon haar bezwaar niet aanmerken als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit is gebaseerd op verkeerde aannames over haar gezinsleven. Bij de beoordeling van verweerder vindt een afweging van belangen plaats waarbij de persoonlijke omstandigheden een belangrijke rol spelen. Verweerder had daarom niet mogen afzien van het horen in bezwaar.
14. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder niet kon afzien van het horen. Van horen in bezwaar kan worden afgezien wanneer er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. [11] Gezien de aanvraag en de motivering van het primaire besluit biedt wat eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd geen nieuwe feiten of andere gezichtspunten. Hiermee is aan deze maatstaf voldaan. De bezwaargronden zijn grotendeels een herhaling van de toelichting bij de aanvraag en de feiten zijn niet bestreden, zodat verweerder het bezwaar niet ten onrechte heeft aangemerkt als kennelijk ongegrond.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 3.71, lid 2, onder l en lid 3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging.
4.ECLI:EU:C:2018:632.
6.ECLI:EU:C:2015:453.
8.Artikel 3.71, tweede en derde lid, van het Vb.
9.Arrest van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.
11.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.