ECLI:NL:RBDHA:2021:11796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze zaak. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de procedure is vastgesteld dat eiser sinds 2 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is met zijn gemachtigde. Dit leidde de rechtbank tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij het beroep. De rechtbank heeft geconstateerd dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde, in beginsel geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming.
Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan geraadpleegd worden via rechtspraak.nl.