ECLI:NL:RBDHA:2021:1176
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 24 juni 2020 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 januari 2021, die plaatsvond in Breda, zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. In haar overwegingen heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser sinds 30 september 2020 geregistreerd staat als vertrokken met onbekende bestemming. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en verzocht om de zaak op de stukken af te doen. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte asielrechtelijke bescherming. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter E.F. Bethlehem in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans. De uitspraak is bekendgemaakt op 4 februari 2021, en er staat een rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de bekendmaking.