In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot homologatie van een akkoord op basis van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De verzoekster, een besloten vennootschap, had op 2 maart 2021 een startverklaring ingediend en een afkoelingsperiode aangevraagd, die door de rechtbank werd toegewezen. Gedurende de procedure heeft de verzoekster verschillende verzoekschriften ingediend, waaronder een verzoek tot homologatie van een akkoord dat op 8 oktober 2021 werd ingediend. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 19 oktober 2021 via een videoverbinding gehouden, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de indirect bestuurders en de observator, aanwezig waren.
De verzoekster heeft een akkoordvoorstel aan de schuldeisers voorgelegd, dat op 24 september 2021 werd verzonden. De schuldeisers hadden de mogelijkheid om hun stem uit te brengen, waarbij 30 van de 31 stemgerechtigden voor het akkoord stemden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster voldoet aan de vereisten van de Faillissementswet en dat er geen afwijzingsgronden zijn voor het homologatieverzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het akkoord een betere uitkomst biedt voor de schuldeisers dan een faillissement en dat de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd is.
De rechtbank heeft het verzoek tot homologatie toegewezen en het salaris van de observator vastgesteld op € 13.076,54 exclusief btw, ten laste van de verzoekster. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.