ECLI:NL:RBDHA:2021:11710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.7725 en NL21.7728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van een Ghanese minderjarige in het kader van artikel 8 EVRM en artikel 4:84 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van een Ghanese minderjarige, eiser, die sinds zijn aankomst in Nederland in een pleeggezin woont. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, zich niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft vergewist van de relevante feiten en omstandigheden. Eiser, die in Ghana geboren is en daar bij zijn grootmoeder woonde, kwam in maart 2017 naar Nederland. Zijn verblijfsvergunning werd ingetrokken omdat zijn moeder, bij wie hij verbleef, haar vergunning had verloren. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de Gedragswetenschappelijke onderzoeksrapportage van de Rijksuniversiteit Groningen, die de kwetsbaarheid van eiser en de impact van een gedwongen terugkeer naar Ghana benadrukt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser bij het voortzetten van zijn gezinsleven in Nederland niet voldoende zijn afgewogen tegen het algemeen belang van de Nederlandse samenleving. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser beter in acht moeten worden genomen. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.7725 (beroep)
NL21.7728 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2002, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij moeder [naam moeder] ’ ingetrokken met ingang van 26 september 2017.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 19 mei 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Op diezelfde datum heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [naam pleegmoeder] , eisers pleegmoeder en A.K. Nyaku, tolk in de taal Twi. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
1.1
Eiser is geboren in Ghana en woonde daar bij zijn grootmoeder. Na de scheiding van zijn ouders is hij bij zijn grootmoeder blijven wonen en zijn zijn vader, broer en zussen ergens anders heen gegaan. Eisers moeder is naar de andere kant van Ghana verhuisd om daar te gaan werken. Eiser zag haar slechts zo nu en dan. Eiser hielp zijn grootmoeder die blind is en diabetes heeft.
1.2
Eiser is in maart 2017 naar Nederland gekomen samen met zijn moeder. Eisers moeder is op 23 mei 2017, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar (toenmalige) partner. Eiser is op diezelfde datum in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn moeder. In Nederland woonde eiser samen met zijn moeder bij zijn stiefvader, waar hij op een matras in de gang sliep. Eiser heeft verklaard dat hij in deze periode meerdere keren getuige is geweest van gewelddadige ruzies tussen zijn moeder en stiefvader. Eisers moeder heeft het huis van eisers stiefvader verlaten en eiser daar achtergelaten. Eiser kreeg van zijn stiefvader geen eten en vervolgens is eiser door zijn stiefvader naar de politie gebracht. Na een melding van Veilig Thuis is eiser op 26 oktober 2017 onder de aandacht gekomen van het Nidos. Bij beschikking van 17 januari 2018 heeft de rechtbank het Nidos tot voogd over eiser verklaard. Sinds 28 oktober 2017 is eiser via het Nidos in een pleeggezin geplaatst. Dit pleeggezin bestaat uit een pleegmoeder, [naam pleegmoeder] en een pleegbroer [naam pleegbroer] . De pleegvader is vorig jaar overleden. De pleegmoeder heeft ook nog twee dochters. Deze wonen niet meer thuis. Eiser verblijft nog steeds bij het pleeggezin. Hij zit momenteel in het examenjaar en heeft een bijbaantje als vakkenvuller bij een supermarkt. Hoewel eiser inmiddels meerderjarig is, is het Nidos nog steeds betrokken bij eiser.
1.3
Verweerder heeft op 21 december 2017 een voornemen uitgebracht om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Eiser heeft op 13 juni 2018 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Op 22 oktober 2018 heeft een hoorzitting met eiser plaatsgevonden.
1.4
In de bezwaarfase heeft eiser een Kinderrechtenrapportage overgelegd dat ten aanzien van hem is opgesteld door Defence for Children gedateerd 2 mei 2019. Ook heeft eiser in de bezwaarfase een Gedragswetenschappelijke onderzoeksrapportage ingebracht van het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht van de Rijksuniversiteit van Groningen (RUG) gedateerd 1 november 2019. Op 10 december 2020 is eiser in het kader van de bezwaarprocedure opnieuw door verweerder gehoord.
Besluitvorming verweerder
2.1
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met ingang van 26 september 2017 ingetrokken. Omdat de vergunning van eisers moeder bij beschikking van 12 augustus 2018 is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 26 september 2017, voldoet eiser sinds die datum niet meer aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning aan hem is verleend.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond van welke, bij afweging van alle aan de orde komende belangen, in afwijking van de in de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleidsregels, toch aanleiding bestaat van intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. Weliswaar is er sprake van bijzondere omstandigheden, eiser is immers alleen in Nederland achtergebleven na het spontane vertrek van zijn moeder uit het gezin en vermoedelijk uit Nederland. Eiser is vervolgens in een pleeggezin geplaatst, maar er is geen sprake van omstandigheden die tot het oordeel leiden dat verblijf dient te worden toegestaan. In dit kader heeft verweerder overwogen dat in Ghana in ieder geval de oma en biologische vader van eiser wonen. Tot aan het vertrek naar Nederland heeft eiser in Ghana bij zijn oma gewoond en zag hij zijn vader ook regelmatig. Eisers vader heeft toestemming verleend voor eisers vertrek naar Nederland met zijn moeder, maar niet om eiser in een pleeggezin op te laten nemen. Naast de oma en vader die in Ghana wonen, verblijft vermoedelijk de moeder van eiser eveneens in Ghana. Zij heeft bij haar vertrek en ook daarna nog bij meerdere instanties in Nederland haar telefoonnummer achtergelaten en heeft daarmee te kennen gegeven op de hoogte te willen blijven omtrent het welzijn van haar kind. Voorts betekent het enkele feit dat er sprake is van een gezagsmaatregel niet dat er een verblijfsvergunning aan eiser zou moeten worden verleend. De gezagsmaatregel is niet getroffen omdat sprake is van gedragsproblemen en/of sprake is van opvoedingsproblematiek, waarvoor eiser voor hulp en ondersteuning is aangewezen op verblijf in Nederland, maar omdat eisers moeder op dat moment in de onmogelijkheid verkeerde het gezag uit te oefenen omdat ze (tijdelijk) afwezig is. Een tijdelijke plaatsing in een pleeggezin laat echter onverlet dat de ouders rechten en plichten hebben. De achterlating van eiser door zijn moeder in Nederland, de huidige stabiele situatie bij het pleeggezin en de voor eiser verwachte ontwikkelingsschade bij terugkeer worden niet als bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd. De in de overgelegde (onderzoeks)rapportages neergelegde conclusies geven daar op zichzelf noch in samenhang bezien aanleiding toe.
2.3
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM [1] (familieleven met pleegfamilie) overweegt verweerder als volgt. Eiser heeft familieleven met het pleeggezin als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De intrekking van zijn vergunning levert geen schending op van dit gezinsleven nu het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt. Hiertoe wordt onder andere overwogen dat eiser is geboren en getogen in Ghana en aldaar het grootste deel van zijn leven heeft gewoond en doorgebracht met zijn familieleden. Hij heeft in Ghana op school gezeten en gebleken is dat hij daar ook vrienden had. Hij wordt op grond hiervan geacht banden te hebben met Ghana. Bovendien wonen zijn biologische ouders en oma in Ghana. Daarbij wordt door verweerder van belang geacht en herhaald dat niet is gebleken dat de familieleden van eiser in Ghana hem niet zouden kunnen opvangen en of verzorgen zoals zij dat tot 2017 hebben gedaan. Het is bovendien van belang voor de identiteitsontwikkeling van eiser dat hij contact heeft met zijn biologische ouders en familie. Ingezien wordt dat het pleeggezin een belangrijke rol heeft gespeeld in de opvang van eiser in 2017 en dat eiser er belang bij heeft om het gezinsleven met het pleeggezin voort te zetten. Dit betekent echter niet dat aan eiser verblijf moet worden toegestaan. Hiertoe is van belang dat voorop blijft staan dat de banden met het pleeggezin pas eind 2017 zijn aangegaan. Bovendien wisten eiser en het pleeggezin dat hij in Nederland slechts verblijf had op grond van verblijf bij zijn moeder en dat de kans bestond dat eiser Nederland op enig moment zou moeten verlaten. Er is verder ook geen sprake van een objectieve belemmering om gezinsleven in Ghana uit te oefenen. Gelet op de banden met Ghana zijn er volgens verweerder voor eiser mogelijkheden om in Ghana wederom een bestaan op te bouwen. Dat de stiefvader van eiser inmiddels is overleden, is betreurenswaardig maar maakt bovenstaande niet anders.
2.4
Ook is verweerder van oordeel dat eisers opgebouwde privéleven (artikel 8 van het EVRM) niet in de weg staat aan de intrekking. De totale periode van het verblijf van eiser in Nederland wordt op zichzelf gezien niet als dermate onderscheidend lang beschouwd om reeds op grond daarvan een schending van privéleven aan te nemen. Eiser is in Ghana opgegroeid en is op vijftienjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Aangenomen wordt dat de banden met Ghana sterker zijn. Niet is gebleken dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die de gebruikelijke banden met Nederland ontstijgen. De banden die eiser is aangegaan, het genieten van een schoolopleiding en naschoolse activiteiten, worden beschouwd als gebruikelijk. Eiser kan zijn school weer oppakken in Ghana. Niet is gebleken dat van eiser niet (meer) verwacht zou kunnen worden dat hij zich in Ghana vestigt en aanpast. Hetgeen is overwogen in de Gedragswetenschappelijke onderzoeksrapportage "Best Interests of the Child Assessment" van de RUG van 1 november 2019 maakt dit niet anders. De in deze rapportage neergelegde conclusie dat eiser zijn veilige en stabiele omgeving kwijtraakt bij terugkeer naar Ghana wordt niet doorslaggevend bevonden. Eventuele ontwikkelingsschade is betreurenswaardig en onbetwist van invloed op eiser. Dit leidt echter op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien niet tot de conclusie dat eiser niet kan terugkeren naar het land van herkomst en dat hij zich niet zal kunnen aanpassen aan een nieuwe woon- /leefsituatie en/of dat om die reden het privéleven bescherming in Nederland behoeft. Algemene omstandigheden in het land van herkomst, waaronder de kwaliteit van het onderwijs, zijn evenmin een reden voor verblijfsaanvaarding. Die omstandigheden gelden immers voor alle kinderen in Ghana. Van een objectieve belemmering voor eiser om privéleven in het land van herkomst voort te zetten is dan ook (overigens) niet gebleken. Het in de overgelegde Kinderrechtenrapportage van Defence for Children neergelegde standpunt dat onvoldoende rekening gehouden wordt met het belang van eiser wordt gelet op voorgaande belangenafweging dan ook niet gevolgd. Daarnaast is het privéleven van eiser ontstaan doordat zijn moeder hem hier heeft achtergelaten. Zij behoorde te weten dat haar vertrek mogelijk consequenties zou hebben voor het verblijfsrecht van eiser.
Gronden beroep
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de conclusie ten aanzien van artikel 4:84 van de Awb onzorgvuldig heeft voorbereid en dat deze conclusie onvoldoende is gemotiveerd. Ook is eiser van mening dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden dat eiser rechtmatig verblijf heeft gehad en hij zijn vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht. Ook is onvoldoende rekening gehouden met eisers achtergrond. Daarnaast is het onduidelijk of eiser in Ghana kan worden opgevangen, eiser weet niet waar zijn oma is en of zij nog in leven is. Met zijn vader heeft eiser geen contact en heeft hij nimmer een gezinsband gehad. Ten aanzien van eisers moeder is onduidelijk waar zij verblijft. Verweerder kan verder ook geen doorslaggevende betekenis toekennen aan de omstandigheid dat eisers moeder haar telefoonnummer heeft achtergelaten. Eisers moeder bleek hierop achteraf niet bereikbaar en duidelijk is dat zij geen contact heeft gehouden of willen houden met eiser. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten aanzien van eisers privéleven onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Ten onrechte stelt verweerder dat geen sprake is van uitzonderlijke banden met Nederland. Eiser verwijst in dit kader naar hetgeen is aangevoerd met name ook in de deskundigenrapportages. Verweerder heeft aan dit rapport onvoldoende gewicht toegekend.
Beoordeling rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet langer voldoet aan de beperking waarvoor aan hem een verblijfsvergunning is verstrekt. Wel is in geschil of verweerder intrekking achterwege had dienen te laten op grond van artikel 8 van het EVRM dan wel artikel 4:84 van de Awb.
5.1
De rechtbank moet wat betreft artikel 8 van het EVRM toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van zijn gezins- en familieleven en privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit houdt in dat de rechtbank enigszins terughoudend moet toetsen. [2]
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid heeft vergewist van de relevante feiten en omstandigheden en ook niet alle relevante feiten en omstandigheden op de juiste wijze bij zijn besluit heeft betrokken. Daarom is het bestreden besluit op dit punt ook onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de Gedragswetenschappelijke onderzoeksrapportage van de RUG. Deze onderzoeksrapportage dient beschouwd te worden als een deskundigenrapport. [3] Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient dan in beginsel uitgegaan te worden van de juistheid van de conclusies van het rapport, tenzij aanknopingspunten aanwezig zijn om aan de juistheid en volledigheid daarvan te twijfelen. Niet kan worden volstaan met het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de resultaten van het rapport. Aangezien verweerder enkel kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het rapport, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de conclusies van het rapport. Dat volgens verweerder in het rapport subjectieve aannames staan en dat uit wordt gegaan van onzekerheden, is onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies uit het rapport. De rechtbank acht hierbij van belang dat in tegenstelling tot wat verweerder stelt de rapportage niet enkel gebaseerd is op eisers verklaringen maar ook op informatie van het Nidos en daarnaast blijkt uit het rapport en nadere toelichting van de RUG van 14 juli 2021 dat gebruik is gemaakt van diverse wetenschappelijke publicaties. Verder heeft de RUG inzicht geboden in de onderzoeksmethode. Ook is de rechtbank van mening dat verweerder onvoldoende is ingegaan op het rapport van Defence for Children, waarin is toegelicht waarom volgens hen terugkeer naar Ghana niet in het belang is van eiser. Verweerder geeft enkel onder verwijzing naar de belangenafweging aan dat de conclusie van Defence for Children, dat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van eiser, niet wordt gevolgd. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat het rapport daadwerkelijk in de belangenafweging is betrokken.
5.4
Het feit dat verweerder aan de rapportage van de RUG onvoldoende waarde heeft toegekend en niet blijkt dat de conclusie van Defence for Children daadwerkelijk bij de besluitvorming is betrokken, is vooral van belang vanwege het volgende. Uit de rapportage van de RUG volgt dat eiser een kwetsbare jongen is die traumatische ervaringen heeft opgedaan en die zekerheid en veiligheid nodig heeft in zijn leven. Eisers pleegmoeder creëert een liefdevol klimaat waarin zij structuur en regelmaat biedt aan eiser. Vertrek van eiser naar Ghana zal voor hem als traumatisch worden ervaren. Een gedwongen vertrek gaat vrijwel zeker gepaard met ontwikkelingsschade, aldus de rapportage van de RUG. Ook blijkt duidelijk dat eiser een jeugd heeft gehad waarin hij meerdere malen in de steek is gelaten door familieleden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de stabiliteit en veiligheid die eiser ervaart in Nederland bij zijn pleeggezin. In dat verband acht de rechtbank van belang dat het Nidos na eisers meerderjarigheid nog steeds bij hem is betrokken. Dat ondersteunt dat eiser een kwetsbare jongen is. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser zijn vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht. Daarbij is van belang dat eiser door de lange duur van de procedure ruim drie jaar in onzekerheid heeft verkeerd over zijn verblijfsstatus en dat hij in die periode meer gehecht is geraakt. Dat deze periode zo lang heeft geduurd, is in belangrijke mate toe te rekenen aan verweerder. Verweerder is daar in zijn besluitvorming aan voorbij gegaan.
5.5
Verweerder stelt verder in het bestreden besluit dat eiser in Ghana kan worden opgevangen door familieleden, waarbij verweerder onder meer eisers oma, vader en moeder benoemt. Dat zij niet voor eiser kunnen zorgen, is volgens verweerder door eiser niet onderbouwd. Omdat sprake is van een belastend besluit is de rechtbank echter van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden voor opvang van eiser door familieleden in Ghana. Dit is niet aan eiser of het Nidos, die als doel heeft om eiser te beschermen en zijn belangen te behartigen. Dit geldt temeer nu sprake is van een kwetsbare inmiddels net volwassen jongen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder ook te makkelijk voorbij aan de feiten. Eisers moeder heeft hem achtergelaten zonder te laten weten waar zij naar toe is gegaan. Het Nidos heeft meermalen geprobeerd contact op te nemen met eisers moeder, maar dit is niet gelukt. Ook heeft eisers moeder geen contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten om in contact te komen met eiser of informatie over hem in te winnen. Waar verweerder op baseert dat zij in Ghana verblijft en dat zij eiser ondersteuning zou kunnen bieden, is de rechtbank dan ook niet duidelijk. Verder is de verblijfplaats van eisers oma onbekend en heeft eiser al jaren geen contact meer met haar gehad. Bovendien is onduidelijk wat de status is van haar gezondheid en of zij nog in leven is. Ook heeft eiser al een lange periode geen contact met zijn vader. Zijn vader heeft in eisers jeugd niet voor hem gezorgd en hij zag hem slechts af en toe. Ook van zijn vader weet eiser niet waar hij verblijft. In het besluit staat vermeld dat bij verweerder wel een adres bekend is, maar daar heeft verweerder niets mee gedaan. De verwijzing naar foto’s waar volgens verweerder familieleden op staan, leidt, anders dan verweerder meent, ook niet tot het oordeel dat er opvang is voor eiser. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder niet zonder nader onderzoek kunnen stellen dat eiser in Ghana kan worden opgevangen door familieleden.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.7725,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.7728,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Grundmeijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Dit volgt onder andere uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling (respectievelijk het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 en de uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1543).
3.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3325.